door Jonathan Edwards
Deze preek werd gehouden te Enfield, op 8 juli 1741 in een tijd van
grote opwekking, en liet vele opmerkelijke indrukken na op de
hoorders.
Zondaars in de handen van een toornend God
“Mijne is de wrake en de vergelding, ten tijde als hunlieder voet zal
wankelen; want de dag huns ondergangs is nabij en de dingen, die
hun zullen gebeuren, haasten.” (Deuteronomium 32:35)
In dit vers wordt de wraak Gods aangekondigd over de goddeloze,
ongelovige Israëlieten, die uitwendig Gods volk waren en die onder
de middelen der genade leefden, maar die, ondanks al Gods
wondervolle daden jegens hen (vers 28) door raadslagen verloren
gingen en in wie geen verstand was.
Onder al de bearbeiding en zorg des Heeren, brachten ze vergiftige
en bittere vruchten voort (vers 32-33).
De uitdrukking, die ik vooral als tekst heb gekozen, nl.“Hun voet
zal te zijner tijd wankelen”(Eng. uitglijden) schijnt de volgende
dingen te behelzen, die betrekking hebben op de straf en
verwoesting, waaraan deze goddeloze Israëlieten werden
blootgesteld:
1. Dat zij altijd openlagen voor verwoesting, net als iemand, die op
glibberige plaatsen staat of loopt, altijd blootstaat te vallen. Dit ligt
opgesloten in de wijze waarop hun verwoesting over hen
komt:”Hun voet zal uitglijden.”
Hetzelfde wordt uitgedrukt in Psalm 73:18: ”Immers, Gij stelt hen
op gladde plaatsen, Gij doet hen vallen in verwoestingen.”
2. Die uitdrukking sluit in, dat zij altijd waren blootgesteld aan een
plotselinge, onverwachte verwoesting. Zo is hij, die op gladde
plaatsen wandelt, ieder ogenblik in gevaar te vallen. Hij zal het ene
ogenblik niet vooruit kunnen zien of hij het volgende ogenblik zal
blijven staan of vallen; en als hij valt, valt hij plotseling zonder
waarschuwing, wat ook in Psalm 73:18 en 19 wordt
uitgedrukt:”Immers zet Gij hen op gladde plaatsen, Gij doet hen
vallen in verwoestingen. Hoe worden ze als in een ogenblik tot
verwoesting.”
3.
Een andere zaak, die erin opgesloten ligt, is dat ze in het gevaar
zijn uit zichzelf te vallen, zonder neergeworpen te zijn door de hand
van een ander. Iemand, die over glibberige grond wandelt, heeft
niets anders dan zijn eigen gewicht nodig om daardoor
neergeworpen te worden.
4. De reden, waarom ze niet reeds gevallen zijn en nu nog niet
vallen, is alleen dat Gods bepaalde tijd nog niet is gekomen. Want er
wordt gezegd, dat, wanneer die bepaalde tijd komt, hun voet zal
uitglijden. Dan zullen zij losgelaten worden en vallen, waartoe zij
door hun eigen gewicht reeds geneigd waren. God zal ze op deze
gladde plaatsen niet langer staande houden. Hij zal ze laten gaan en
dan zullen zij op hetzelfde ogenblik in verwoesting vallen, net als
hij die op zulke glibberige, hellende grond of op de rand van een put
staat. Hij kan niet staan blijven alleen. Als hij losgelaten wordt, valt
hij onmiddellijk en is verloren.
Ik wil naar aanleiding van deze woorden nu stilstaan bij het
volgende aandachtspunt:
“Er is niets anders, wat goddelozen uit de hel houdt, dan enkel en
alleen het welbehagen Gods.”
Met “alleen het welbehagen Gods” bedoel ik Zijn soeverein
welbehagen, Zijn vrijmachtige wil, door geen verplichting
gebonden, door geen enkele moeilijkheid gehinderd. Niets anders
dan alleen Gods soevereine wil heeft in de geringste mate of in enig
opzicht een hand in het in standhouden en bewaren van de
goddelozen.
De waarheid van dit aandachtspunt moge blijken uit de volgende
overwegingen:
1. Het ontbreekt God niet aan macht om goddelozen ieder ogenblik
in de hel te werpen. De handen van de mens verslappen, ja,
verlammen, als God opstaat.
De sterkste heeft geen kracht om Hem te weerstaan, ook kan
niemand uit Zijn handen verlossen. Hij kan goddelozen niet alleen
in de hel werpen, maar Hij kan het ook uiterst gemakkelijk doen.
Soms ontmoet een aardse vorst zeer veel moeilijkheden om een
opstandeling te onderwerpen, die middelen heeft gevonden om zich
te versterken en zich door een groot aantal volgelingen sterk heeft
gemaakt. Maar zo is het niet met God.
Ofschoon menigten van vijanden zich met elkaar verbinden en hand
in hand gaan, ze worden gemakkelijk in stukken gebroken. Ze zijn
als grote hopen licht kaf voor de wervelwind en als grote
hoeveelheden droge stoppels voor verslindende vlammen. Wij
vinden het gemakkelijk een worm, die we over de grond zien
kruipen te vertrappen en te verbrijzelen. Het is gemakkelijk voor ons
een dunne draad, waaraan iets hangt, door te knippen of te
verzengen. Zo gemakkelijk is het voor God, als het Hem behaagt,
Zijn vijanden in de hel te werpen. Wat zijn wij om te denken voor
Hem te kunnen bestaan, Wiens tuchtiging de aarde doet beven en
voor Wie de rotsen neergeworpen worden?
2. Goddelozen verdienen in de hel geworpen te worden. De
goddelijke rechtvaardigheid staat God nooit in de weg op enig
moment Zijn macht te gebruiken om hen te verwoesten. Integendeel,
Zijn rechtvaardigheid roept luide om een eeuwige straf voor de
zonde. De Goddelijke rechtvaardigheid zegt van de boom, die zulke
druiven van Sodom voortbrengt: “Hak hem om!Waarom zou hij de
grond nutteloos beslaan?”(Lukas 13:7). Het zwaard der Goddelijke
gerechtigheid wordt ieder ogenblik boven hun hoofden gezwaaid en
alleen de hand van vrije barmhartigheid en de soevereine wil Gods
houdt het terug.
3. Zij liggen reeds onder het vonnis, dat hen verdoemt. Zij verdienen
niet alleen rechtvaardig daarin geworpen te worden, maar het vonnis
van de wet Gods, die eeuwige en onveranderlijke regel der
gerechtigheid Gods, die God tussen Hem en de mensheid gesteld
heeft, is tegen hen uitgegaan en staat tegenover hen, zodat zij reeds
onder het oordeel liggen.
Joh. 3:18: “Wie niet gelooft, is reeds veroordeeld.” Zodat ieder
onbekeerd mens eigenlijk gezegd tot de hel behoort. Dat is zijn
plaats, van daar is hij, Joh. 8: 23: “Gij zijt van beneden”, en daaraan
is hij gebonden. Het is de plaats, die Gods rechtvaardigheid en Gods
Woord en het vonnis van Zijn onveranderlijke wet voor hem
bestemmen.
4. Zij zijn nu de voorwerpen van diezelfde toorn en wraak van God,
die uitgedrukt wordt in de smarten der hel. En de reden, waarom ze
niet in een ogenblik ter helle varen is niet, omdat God, in Wiens
macht zij zijn, niet zeer toornig op hen is, zoals Hij dat is op veel
ellendige schepselen, die nu in de hel gepijnigd worden en die daar
de grimmigheid van Zijn wraak gevoelen en dragen.
Ja, zelfs is God zeer veel toorniger op zeer velen, die nu op aarde
zijn, ja, ook ongetwijfeld op velen, die nu in deze vergadering zijn
en mogelijk gerust zijn, dan Hij is op velen dergenen, die nu in de
vlammen der hel liggen. Het is dus niet, omdat God geen acht slaat
op hun goddeloosheid en Zich niet beledigd gevoelt, dat Hij Zijn
hand niet uitstrekt en ze afsnijdt. God is geenszins zoals zij zelf zijn,
hoewel zij zich dit verbeelden. De toorn Gods brandt tegen hen, hun
verdoemenis sluimert niet, de put is gereed, de vlammen loeien
reeds. Het glinsterende zwaard is gewet en boven hen uitgestrekt en
de put heeft zijn mond onder hen geopend.
5. De duivel staat gereed om hen aan te vallen en ze als zijn
eigendom te grijpen op enig moment dat God het hem zal toelaten.
Ze behoren hem toe, hij heeft hun zielen in bezit en onder zijn
heerschappij. De Schrift
noemt hen “zijn
hof”
(Lukas 11: 21).
De duivelen slaan hen gade; ze zijn altijd bij hen, aan hun
rechterhand. Ze wachten op hen, als gulzige, hongerige leeuwen, die
hun prooi zien en verwachten ze te krijgen, hoewel ze nu nog
teruggehouden worden. Als God Zijn hand, waardoor ze worden
tegengehouden, zou terugtrekken, zouden ze in een ogenblik op hun
arme zielen afvliegen. De oude slang opent voor hen zijn bek, de hel
opent zijn mond wijd om hen te ontvangen, en als God het toe zou
laten, zouden ze haastig verslonden worden en verloren zijn.
6. Er heersen in de zielen der goddelozen zulke helse beginselen,
die op dit ogenblik het helse vuur zouden kunnen doen aanwakkeren
en uitbreken, als God ze niet weerhield. In de natuur van vleselijke
mensen is een fundament voor de smarten der hel gelegd. Er zijn
verdorven beginselen, die heerschappij in hen voeren en hen
volkomen bezitten en die de zaden van het helse vuur zijn. Deze
beginselen zijn werkzaam en machtig, uiterst geweldig in hun
natuur, en ware het niet door de weerhoudende hand Gods over hen,
ze zouden spoedig uitbreken op dezelfde wijze als dezelfde
verdorvenheid, dezelfde vijandschap uitbreekt in de harten der
verdoemde zielen en ze zouden dezelfde pijnigingen verwekken als
ze in hen doen. De zielen der goddelozen worden in de Schrift
vergeleken bij een voortgedreven zee (Jesaja 57: 20). Nu weerhoudt
God hun goddeloosheid door Zijn almachtige kracht, zoals Hij de
woedende golven der beroerde zee weerhoudt, zeggende: “Tot
hiertoe zult gij komen en niet verder”, maar als God die
weerhoudende kracht zou intrekken, zou alles door hen meegesleurd
worden.
De zonde is het verderf en de ellende der ziel. Ze is vernietigend van
aard. Als God ze niet beteugelde, zou dit genoeg zijn om de ziel
volmaakt ellendig te maken. Het bederf van het hart van de mens is
mateloos en grenzeloos in zijn woedende kracht. Zolang goddelozen
op aarde leven, is dat bederf als een vuur dat ingesloten wordt door
Gods weerhouding, terwijl het losgelaten zijnde, de natuur in brand
zou zetten. Daar het hart nu een poel der zonde is, zo zou de zonde,
indien ze niet weerhouden werd, de ziel onmiddellijk in een vurige
oven veranderen.
7. Het beveiligt de goddelozen geen ogenblik, dat er geen
omstandigheden en tekenen aanwezig zijn, dat de dood nabij is. Het
beveiligt een natuurlijk mens niet, dat hij nu gezond is en dat hij niet
ziet, hoe hij nu onmiddellijk uit de wereld zou kunnen gaan door een
of ander ongeluk, en dat er geen enkel zichtbaar gevaar is. De
menigvuldige en aanhoudende ervaring van het mensdom in alle
eeuwen toont, dat dit geen bewijs is, dat een mens niet op de rand
der eeuwigheid staat en een volgende stap hem niet in een andere
wereld zal brengen. De ongeziene, ongedachte wegen en middelen,
waardoor mensen plotseling uit de wereld gaan, zijn ontelbaar en
onbegrijpelijk.
Onbekeerden wandelen boven de put der hel over een verrot deksel
en in dat deksel zijn ontelbare plaatsen zo zwak, dat zij hun gewicht
niet kunnen dragen, en die plaatsen worden niet gezien. De pijlen
des doods vliegen onopgemerkt rond, het scherpste gezicht kan ze
niet onderscheiden. God heeft zoveel verschillende onnaspeurlijke
wegen, waarlangs Hij goddelozen uit de wereld wegneemt en ze
naar de hel zendt, dat het niet bewezen behoeft te worden, dat God
geen wonder nodig heeft of buiten de gewone loop der natuur en
Zijn voorzienigheid zou moeten gaan om enig goddeloos mens in
een of ander ogenblik te verderven. Alle middelen, waardoor
zondaars sterven, zijn zodanig in Gods hand en zo algemeen en
absoluut in Zijn macht en bepaling, dat alleen Zijn vrije wil
genoegzaam is om zondaren te verderven, al zou Hij nooit van enig
middel gebruik maken.
8. De voorzichtigheid van de natuurlijke mens en zijn zorg om zijn
leven te bewaren, of de zorg van anderen om hem te bewaren,
beveiligt hem geen ogenblik. Dit wordt door de Goddelijke
voorzienigheid en de algemene ondervinding bewezen.
Dit is een duidelijk bewijs, dat de eigen wijsheid van de mens hem
niet tegen de dood beveiligt. Als het anders was, zouden we verschil
zien tussen de wijze mensen der wereld en de anderen, wat betreft
hun openliggen voor een vroege en onverwachte dood. Maar hoe is
de
werkelijkheid?
Prediker 2:16: “Hoe sterft de wijze met de zot!”
9. Al de moeite en vindingrijkheid, die ze aanleggen om de hel te
ontsnappen, terwijl ze tevens Christus blijven verwerpen en dus in
hun goddeloosheid blijven, beveiligt hen geen ogenblik voor de hel.
Bijna ieder natuurlijk mens, die over de hel hoort, vleit zich dat hij
ze zal ontgaan. Hij vertrouwt op zichzelf om zich te beveiligen. Hij
vleit zich met wat hij heeft gedaan, met hetgeen hij nu doet, of wat
hij voorneemt te zullen doen. Iedereen verzint bij zichzelf dingen,
hoe hij het oordeel zal ontwijken en vleit zich, dat hij goede
oplossingen uitdenkt en dat zijn voornemens niet zullen mislukken.
Zij horen inderdaad, dat er maar weinigen zalig worden en dat het
grootste deel der mensen, die vóór hen stierven, verloren zijn
gegaan; maar iedereen verbeeldt zich, dat hij de zaken beter beraamt
voor zijn eigen redding, dan zij deden die voor hem leefden. Hij is
niet van plan in die plaats der
pijniging terecht te komen.
Hij zegt bij zichzelf, dat hij van plan is daadwerkelijk daarvoor zorg
te dragen en alles zo voor zichzelf te schikken, dat hij niet faalt.
Maar de dwaze mensenkinderen misleiden zich ellendig in hun
voornemens en door het vertrouwen op eigen kracht en wijsheid,
vertrouwen zij slechts op een schaduw. Het merendeel van degenen,
die hiervóór onder dezelfde middelen der genade geleefd hebben en
nu dood zijn, zijn ongetwijfeld naar de hel gegaan. En dit kwam
niet, doordat ze niet zo wijs waren als zij die nu leven, of doordat ze
niet zo goed de zaken overlegden voor zichzelf om hun eigen
redding te bewerkstelligen. Als we met hen konden spreken en hen
één voor één konden ondervragen of zij, toen zij leefden en over de
hel hoorden spreken, verwacht hadden ooit de onderwerpen van die
ellende te zullen worden, zouden we ongetwijfeld als antwoord
horen: “Nee, het was nooit mijn bedoeling hier te komen, ik had
deze dingen anders overdacht. Ik dacht, dat ik het wel voor en bij
mezelf kon uitvinden. Ik dacht het bij het rechte eind te hebben. Ik
meende er zorgvuldig mee te handelen, maar het overviel mij
onverwacht: Ik verwachtte het niet op dat ogenblik en daarom kwam
het als een dief in de nacht. De dood overviel mij, Gods toorn was
me te vlug af.
O, mijn vervloekte dwaasheid! Ik vleide mezelf en behaagde me met
ijdele dromen over wat ik hierna zou doen en toen ik zei: Vrede en
geen gevaar, overviel mij een plotselinge verwoesting.”
10. God heeft Zich door geen enkele belofte verplicht enig
natuurlijk mens een ogenblik uit de hel te houden. God heeft zeker
geen belofte gedaan, hetzij van eeuwig leven, hetzij van enige
bevrijding of bewaring voor de eeuwige dood dan alleen aan hen, die
in het verbond der genade besloten liggen. Voor hen gelden de
beloften, die in Christus gegeven zijn, in Wie al de beloften ja en
amen zijn. Maar zij hebben zeker geen belang in de beloften van het
verbond der genade, die geen kinderen van het verbond zijn, die in
geen enkele van de beloften geloven en geen belang hebben in de
Middelaar van het verbond.
Samenvatting
Zodat, wat sommigen zich ook hebben verbeeld en voorgesteld van
de beloften, die gedaan zijn aan het ernstig zoeken en kloppen van
natuurlijke mensen, het duidelijk en openbaar is, dat, welke moeite
een natuurlijk mens ook doet in de godsdienst, welke gebeden hij
ook uitspreekt, voor hij gelooft in Christus, God op geen enkele
wijze verplicht is hem een ogenblik voor eeuwige verwoesting te
bewaren.
Het is dus zo gesteld, dat de natuurlijke mensen door de hand Gods
gehouden worden boven de put van de eeuwige afgrond. Zij hebben
verdiend daar te komen, ze zijn reeds veroordeeld. God is vreselijk
getergd, Zijn toorn tegen hen is even groot als tegen hen, die
werkelijk reeds de fiolen van Zijn toorn in de hel gevoelen. Zij
hebben in het minst niets gedaan om die toorn te stillen of te
bevredigen. Ook is God niet in het minst door enige belofte
gehouden ze een ogenblik staande te houden. De duivel wacht op
hen, de hel grijpt naar hen, haar vlammen omgeven hen om hen te
verteren. Het vuur, dat in hun eigen harten brandt, worstelt om uit te
breken en zij hebben geen belang in enige Middelaar. Er zijn ook
geen middelen in hun eigen bereik, die hen kunnen beveiligen.
In het kort: zij hebben geen toevlucht, niets om op te steunen; alleen
de vrije wil en de onverplichte vrije verdraagzaamheid van een
vertoornd God bewaart hen ieder ogenblik.
Toepassing
Het gebruik van dit vreselijke onderwerp moge dienen tot
ontwaking van onbekeerden in deze vergadering. Wat u gehoord
hebt, is het geval van een ieder van u die buiten Christus bent. Die
wereld van ellende, die brandende oven bedreigt u. Daar is de
vreselijke afgrond van de gloeiende vlammen van de toorn Gods. De
hel opent haar muil wijd, en u hebt niets om op te staan of om vast
te grijpen; er is niets tussen u en de hel dan de lucht. Het is alleen de
kracht en louter het welbehagen Gods, die u staande houdt.
U bent er zich mogelijk niet bewust van. U bent nog niet in de hel,
maar u ziet niet, dat hierin Gods bewaring nog voortduurt. U ziet op
andere dingen, zoals op uw gezondheid, uw eigen zorg voor uw
leven en op de middelen, die u gebruikt om dat leven te
onderhouden. Maar echt, deze dingen zijn niets, als God Zijn hand
zou terugtrekken. Ze zouden niet meer baten om u voor vallen te
bewaren, dan de dunne lucht een persoon kan dragen en
ondersteunen. Uw goddeloosheid maakt u, als het ware, zo zwaar als
lood. Ze trekt en drukt u in de richting van de hel en als God u
losliet, zou u onmiddellijk en snel in die bodemloze kolk verzinken.
Uw gezonde gestel, uw eigen zorg en voorzichtigheid, uw beste
overleggingen en al uw eigengerechtigheid zouden niet meer
invloed hebben om u staande en buiten de hel te houden, dan een
spinnenweb u zou kunnen tegenhouden bij de val van een rots. Ware
het niet om het soevereine welbehagen Gods, de aarde zou u geen
ogenblik dragen, want u bent een last voor haar. De schepping zucht
vanwege u. Het schepsel is aan de ijdelheid onderworpen door uw
verderf, niet gewillig. De zon schijnt niet gewillig op u, om u licht te
geven, opdat u de satan en de zonde zou dienen. De aarde geeft u
niet gewillig haar gewas om aan uw lusten te voldoen. Ook is ze niet
gewillig de schouwplaats, waar u uw goddeloosheid wilt bedrijven
en bedrijft. De lucht dient u niet gewillig tot adem om uw leven te
onderhouden, terwijl u uw leven besteedt in de dienst van Gods
vijanden.
Gods schepselen zijn goed en zij werden voor de mens geschapen
om er God mee te dienen en zij onderwerpen zich niet gewillig tot
enig ander doel. Zij zuchten, als ze misbruikt worden tot doeleinden,
die zo rechtstreeks aan hun natuur en doel tegengesteld zijn. En de
wereld zou u uitspuwen. Alleen de soevereine hand van Hem, Die
haar in hope heeft onderworpen, voorkomt dat nog.
De donkere wolken van Gods toorn hangen nu rechtstreeks boven
uw hoofd, vol van vreselijke stormen en zwaar van oordeel. Alleen
de weerhoudende hand Gods voorkomt dat ze niet onmiddellijk over
u losbarsten. Zou Hij die terugtrekken, dan zou uw verwoesting als
een wervelwind komen en u zou zijn als het kaf van de
zomerdorsvloer. De toorn Gods is als grote wateren, die nu nog
afgedamd zijn. Ze nemen steeds meer toe en rijzen hoe langer hoe
hoger, totdat hun opening gegeven wordt. En hoe langer de stroom
tegengehouden wordt, hoe sneller en krachtiger is haar loop, als ze
doorbreekt.
Het is waar, dat over uw boze werken tot nog toe geen oordeel is
uitgevoerd. De vloed van Gods wraak is tegengehouden; maar uw
schuld is ondertussen aanhoudend groter geworden en u vergadert
iedere dag meer toorn als een schat. De wateren rijzen voortdurend
en worden hoe langer hoe machtiger, en alleen Gods vrije
welbehagen houdt de wateren terug. De wateren, die zelf niet
tegengehouden willen worden en die voorwaarts dringen. Als God
slechts Zijn hand zou terugtrekken van de sluisdeur, zou die dadelijk
openvliegen en de vlammende vloed van de grimmige toorn Gods
zou met onbegrijpelijke woede voortstormen en met almachtige
kracht over u komen. En al was uw kracht tienduizend maal groter
dan de kracht van de sterkste duivel in de hel, ze zou niets zijn om
die toorn tegen te gaan of te verdragen.
De boog van Gods toorn is gespannen en de pijl ligt op de pees, en
rechtvaardigheid richt de pijl op uw hart en spant de boog. En alleen
het loutere welbehagen van God, en dat van een toornig God, zonder
enige belofte of verplichting die verhindert dat die pijl dronken
gemaakt zal worden van uw bloed, houdt die pijl terug.
Zo bent u, die nooit die grote vernieuwing van hart door de
almachtige kracht van Gods Geest in uw ziel onderging. U allen,
die nooit wederom geboren werd en nieuwe schepselen werd, die
nooit van dood levend gemaakt werd, ligt in de handen van een
toornend God. Hoe u ook in veel dingen uw leven hervormd mag
hebben, en godsdienstige aandoeningen had, en een vorm van
godsdienst onderhoudt in uw gezin, uw binnenkamer en in het huis
Gods, het is alleen door Zijn welbehagen, dat u dit ogenblik nog niet
bent verslonden door een eeuwige verwoesting. Hoe onovertuigd u
nu ook mag zijn van de waarheid, die u nu hoort, later, en wie weet
hoe spoedig, zult u er ten volle van overtuigd worden, indien u zo
blijft. Zij, die onder dezelfde omstandigheden voor u leefden, zien
nu, dat het zo met hen was. Want een plotselinge verwoesting kwam
plotseling over hen, die zij niet verwachtten en terwijl zij zeiden:
“Vrede en geen gevaar.” Nu zien ze, dat die dingen, waarop zij hun
vrede en veiligheid bouwden, niets anders dan lucht en ledige
schaduwen waren. De God, Die u boven de put van de afgrond
houdt, heeft een afschuw van u en is vreselijk getergd. Zijn toorn
brandt tegen u als een vuur. Hij acht u tot niets anders waardig dan
in het vuur geworpen te worden. Hij is te rein van ogen om op u in
deze staat in gunst te zien. U bent tienduizend maal afschuwelijker
in Zijn ogen dan de hatelijkste slang in onze ogen. U hebt Hem
oneindig meer beledigd dan ooit een hardnekkige opstandeling zijn
vorst beledigde. En toch, alleen Zijn hand houdt u nog ieder
ogenblik tegen om in het vuur te vallen. Aan niets anders is het toe
te schrijven, dat u afgelopen nacht niet naar de hel ging, dat u nog
mocht ontwaken in deze wereld. Om geen andere reden bent u nog
niet verloren gegaan, sinds u hier in Gods huis zit, Hem tergende
door uw zondige goddeloze wijze, waarop u Zijn heilige dienst
waarneemt. O zondaar! Overweeg het vreselijke gevaar, waarin u
verkeert: het is een grote oven van toorn, een bodemloze afgrond,
waarover de hand Gods u in Zijn toorn houdt. U hangt aan een zijden
draad, waaromheen de vlammen der Goddelijke wraak kronkelen,
die haar ieder ogenblik kunnen verbranden. En u hebt geen belang
in enige Middelaar en geen enkel houvast om uzelf te redden. U
hebt niets om de vlammen van de toorn van u af te houden. U hebt
van uzelf niets, noch wat u ooit hebt gedaan, noch wat u kunt doen,
waardoor u God kunt bewegen u een ogenblik te sparen.
En overweeg hier maar in het bijzonder:
l. Wiens toorn het is; het is de wraak van de oneindige God. Als het
slechts de toorn van een mens was, zelfs die van de machtigste
vorst, zou zoiets in vergelijking weinig geacht kunnen worden. De
toorn van de koningen wordt zeer gevreesd, vooral die van absolute
monarchen, die de bezittingen en levens van hun onderdanen geheel
in hun macht hebben om daarover vrijmachtig te beschikken.
Spreuken 20:2: “De schrik eens konings is als het brullen eens
jongen leeuws, die zich tegen hem vergramt, zondigt tegen zijn ziel”.
De onderdaan, die de toorn van een machtig vorst opwekt, kan zich
blootstellen aan de wreedste martelingen, die menselijke kunst kan
uitvinden of menselijke macht kan aandoen. Maar de grootste aardse
potentaten met hun grootste majesteit en kracht en vervuld met hun
grootste verschrikkingen, zijn slechts zwakke, verachtelijke wormen
in vergelijking met de grote en almachtige Schepper en Koning van
hemel en aarde. Zij kunnen maar weinig doen, hoe ze ook tot
uiterste woede getergd worden. Alle koningen der aarde zijn in Gods
ogen slechts sprinkhanen. Ze zijn niets en minder dan niets; zowel
hun liefde als hun haat kunnen veracht worden. De toorn van de
grote Koning der koningen is veel vreselijker dan de hunne, zoveel
vreselijker als Zijn Majesteit verhevener is dan de hunne.
Lukas 12:4-5: “En Ik zeg u, Mijn vrienden, vreest niet voor degenen,
die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen. Maar Ik
zal u tonen, Wien gij vrezen zult. Vreest Dien, Die, nadat Hij gedood
heeft, ook macht heeft in de hel te werpen, ja, Ik zeg u, vreest Dien.”
2. Het is de grimmigheid van Zijn toorn, waaraan gij blootgesteld
zijt. Wij lezen dikwijls van de grimmigheid Gods, zoals Jesaja
59:18: “Naar de werken, daarnaar zal Hij vergelden, grimmigheid
aan Zijn wederpartijders.” Zo ook Jesaja 66:15: “Want zie, de
Heere zal met vuur komen en Zijn wagenen als een wervelwind om
met grimmigheid Zijn toorn hiertoe te wenden en Zijn schelding met
vuurvlammen.” En op veel andere plaatsen. In Openbaring 19:15
lezen wij van de wijnpersbak van “de wijn des toorns en der
gramschap des almachtigen Gods”. De woorden zijn uiterst
vreselijk. Was er alleen maar gezegd: “de toorn Gods”, die zou reeds
bevatten, hetgeen oneindig vreselijk is. Maar het is: “de
grimmigheid en toorn Gods.” De gramschap Gods! De grimmigheid
van Jehovah! O, hoe vreselijk moet dat zijn! Wie kan uitdrukken of
bevatten, wat zulke uitdrukkingen inhouden? Maar het is ook “de
grimmigheid en toorn van de almachtige God.” Alsof er een zeer
grote openbaring van Zijn almachtige kracht zou zijn in hetgeen de
grimmigheid van Zijn wraak zou opleggen; alsof Zijn almacht als
het ware in woede ontstoken zou worden! O, wat zal dan het gevolg
zijn! Wat zal er worden van de arme worm, die dit zal ondergaan.
Wiens handen kunnen sterk zijn? En wiens hart kan het verdragen?
In welk een vreselijke, onuitdrukkelijke, onbegrijpelijke diepte van
ellende moet het arme schepsel neergedrukt worden, die het
onderwerp van deze toorn zal worden!
Overweeg dit, u, die hier tegenwoordig bent en nog blijft in een
onbekeerde staat. Dat God de grimmigheid van Zijn toorn zal
uitvoeren, houdt in, dat Hij dit zonder enig medelijden zal doen.
Als God de onuitsprekelijke nood van uw geval aanschouwt en ziet
hoe onevenredig uw pijniging is met uw sterkte en hoe uw arme ziel
neerzinkt in een oneindige duisternis, zal Hij geen medelijden met u
hebben. Hij zal de uitvoering van Zijn toorn niet opschorten of in
het minst de druk verlichten. Er zal geen matiging of barmhartigheid
meer zijn. Hij zal op uw welzijn geen acht meer slaan en in het
geheel niet zorgen, dat u niet te veel lijden zult. Alleen: Hij zal acht
geven, dat u niet meer zult lijden dan strikte rechtvaardigheid
vereist. Niets zal teruggehouden worden, omdat het voor u moeilijk
te dragen is.
Ezechiël 8:18: “Daarom zal Ik ook handelen in grimmigheid. Mijn
oog zal niet verschonen en Ik zal niet sparen, hoewel zij voor Mijne
oren met luider stem roepen, nochtans zal Ik hen niet horen.” Nu is
God genegen om medelijden met u te hebben; nu is het nog de dag
der genade, u kunt nu nog roepen met enige bemoediging genade te
verkrijgen. Maar als eens de dag der genade voorbij is, zullen uw
meest klagelijke en smartelijke uitroepen vergeefs zijn. U zult
geheel verloren zijn en van God verworpen. U zult een vat des
toorns zijn, geschikt voor verwoesting, een vat, dat dan alleen dient
om met toorn gevuld te worden. U zult tot geen ander doel blijven
bestaan dan om smarten te lijden. God zal dan in uw verderf lachen.
Hij zal spotten, wanneer uw vrees komt (Spreuken 1: 25-26). Hoe
vreselijk zijn die woorden. Jesaja 63:3: „Ik heb ze getreden in Mijn
toorn en heb ze vertrapt in Mijn grimmigheid en hun bloed is
gesprengd op Mijn klederen en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld.”
Deze woorden drukken op onbegrijpelijke wijze verachting, haat en
grimmige verontwaardiging uit.
Als u dan tot God roept om medelijden met u te hebben, zal Hij er
zover vandaan zijn om met uw smartelijke toestand medelijden te
hebben of u de geringste gunst te betonen, dat Hij u in plaats daarvan
slechts onder Zijn voeten zal vertreden.
En ofschoon Hij zal weten, dat u het gewicht van Zijn almacht, dat
op u drukt en u vertreedt, niet kan dragen, zal Hij daar toch geen
acht op slaan, maar Hij zal u dan zonder barmhartigheid onder Zijn
voeten verpletteren; Hij zal het bloed uit u persen en het zal op Zijn
klederen gesprenkeld worden. Hij zal u niet slechts haten, maar ook
ten uiterste verachten. Geen andere plaats zal voor u geschikt geacht
worden dan onder Zijn voeten, om als het slijk der straten vertreden
te worden.
3. God zal de ellende, waaraan u blootgesteld wordt, dan op u
leggen, opdat Hij zou kunnen tonen, wat die toorn van Hem, Jehova,
is. God heeft het in Zijn hart gehad om engelen en mensen te tonen
hoe uitnemend Zijn liefde is, maar ook hoe vreselijk Zijn wraak is.
Soms hebben aardse koningen de bedoeling te laten zien hoe
vreselijk hun toorn is door buitengewone straffen op te leggen aan
hen, die hen tergen. Nebukadnezar, die machtige en grote monarch
van het Chaldese keizerrijk wilde zijn toorn tonen, toen deze door
Sadrach, Mesach en
Abednego ontstoken werd.
Hij gaf dienovereenkomstig bevel, dat de brandende vurige oven
zevenmaal heter gestookt zou worden dan daarvoor; ongetwijfeld
was dat de uiterste grens, die de menselijke kunst kon bereiken.
Maar de grote God wil ook Zijn toorn tonen en Zijn geduchte
majesteit en almachtige kracht verheerlijken in de uiterste smarten
van Zijn vijanden. Romeinen 9:22: “En of God willende Zijn toorn
bewijzen en Zijn macht bekend maken, met veel lankmoedigheid
verdragen heeft de vaten des toorns tot het verderf toebereid.” En
ziende, dat dit Zijn voornemen is en wat Hij besloten heeft om te
bewijzen, hoe vreselijk de onbeperkte toorn, de grimmigheid en
gramschap van Jehova is, zal Hij dit ook daadwerkelijk doen. Als de
grote en toornige God opgestaan is en Zijn vreselijke wraak aan de
arme zondaar uitgevoerd heeft en de ellendige werkelijk het
oneindige gewicht en de eeuwige kracht van Zijn gramschap lijdt,
dan zal God het ganse heelal oproepen om die vreselijke majesteit
en almachtige kracht te aanschouwen, die Hij daarin openbaart.
Jesaja 33:12-14: “En de volken zullen zijn als de verbranding der
kalk, als afgehouwen doornen zullen zij met het vuur verbrand
worden. Hoort gijlieden, die verre zijt, wat Ik gedaan heb en gij, die
nabij zijt, bekent Mijne macht. De zondaren te Sion zijn verschrikt,
beving heeft de huichelaars aangegrepen. Wie is er onder ons, die
bij een verterend vuur wonen kan, wie is er onder ons, die bij een
eeuwige gloed wonen kan?”
Zo zal het met u zijn, die in een onverzoende staat leeft, als u
daarin volhardt. De oneindige macht en majesteit en vreselijkheid
van de almachtige God zal aan u verheerlijkt worden in de
onuitsprekelijke kracht van uw pijnigingen. U zult gepijnigd worden
in de tegenwoordigheid der heilige engelen en in de
tegenwoordigheid van het Lam. En als u in deze staat van lijden zult
zijn, zullen de heerlijke inwoners des hemels op dat vreselijke
schouwspel blijven zien, opdat zij zullen aanschouwen, wat de toorn
en grimmigheid van de Almachtige is. En als zij het hebben gezien,
zullen zij neervallen en die grote Macht en Majesteit aanbidden.
Jesaja 66:23-24: “En het zal geschieden, dat van de ene nieuwe
maan tot de andere en van de ene sabbat tot de andere, alle vlees
komen zal om aan te bidden voor Mijn aangezicht, zegt de Heere.
En zij zullen henen uitgaan en zij zullen de dode lichamen der lieden
zien, die tegen Mij overtreden hebben, want hun worm zal niet
sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden en zij zullen allen
vlees een afgrijzing wezen”.
4. Het is een eeuwige toorn. Het zou vreselijk zijn deze grimmigheid
en toorn van de almachtige Gods een ogenblik te ondergaan, maar u
moet hem eeuwig ondergaan. Er zal geen einde zijn aan deze uiterst
afschuwelijke ellende.
Als u vooruit ziet, ziet u een voortduren zonder einde, hetgeen uw
gedachten zal verslinden en uw ziel zal verbazen. U zult er beslist
aan wanhopen nog ooit enige bevrijding, enig einde, enige matiging
of enige rust te zullen verkrijgen. U zult zeker weten, dat u lange
eeuwen zult moeten doorgaan, miljoenen eeuwen, worstelende en
strijdende met deze almachtige, genadeloze wraak Als die voorbij
zijn, als u zo al die eeuwen werkelijk op deze manier hebt
doorgebracht, zult u weten, dat dit alles maar een stipje is tegenover
wat nog volgen zal. Zo zal uw straf inderdaad oneindig zijn. O, wie
kan uitdrukken, hoe de staat van een ziel in zulke omstandigheden
is? Alles wat we er mogelijk van kunnen zeggen, is maar een heel
zwakke voorstelling daarvan. Het is onuitdrukkelijk en
onbevattelijk, want “wie kent de sterkte van Gods toorn?” Hoe
vreselijk is de staat van degenen, die dagelijks of ieder uur in gevaar
verkeren voor die grote toorn en oneindige ellende! Maar dit is het
droevige geval van iedere ziel in deze vergadering, die niet
wederomgeboren is, hoe zedelijk en nauwkeurig, matig en
godsdienstig ze anderszins ook mogen zijn! O, dat u het wilde
overwegen, of u nu jong of oud bent! Er is reden te denken, dat
velen in deze vergadering, die nu deze predicatie horen, werkelijk de
onderwerpen van deze ellende tot in alle eeuwigheid zullen zijn. Wij
weten niet, wie ze zijn of waar ze zitten, of welke gedachten ze nu
hebben. Het is mogelijk, dat ze nu gerust zijn en al deze dingen
zonder ontroering aanhoren en dat ze zich nu vleien, dat ze die
personen niet zijn, en dat ze zichzelf beloven, dat ze het zullen
ontgaan. Als we wisten, dat er een persoon was, ja, één in de gehele
vergadering, die het onderwerp van deze ellende zou worden, hoe
vreselijk zou het zijn daaraan te denken. Als we wisten, wie het was,
wat een vreselijk gezicht zou het zijn zo iemand te zien. Hoe zouden
de overigen van deze vergadering een klagelijk en bitter geschrei
over hem aanheffen! Maar helaas, hoevelen zullen zich in de hel
deze preek herinneren, in plaats van één! Het zou een wonder zijn,
als sommigen, die hier nu aanwezig zijn, niet binnen zeer korte tijd
in de hel zouden zijn, wellicht voor dit jaar voorbij is. Het zou geen
wonder zijn, als sommigen, die nu hier zijn, gezond, rustig en zeker,
daar voor overmorgen zouden zijn. Degenen van u, die uiteindelijk
in hun natuurlijke staat blijven en het langst buiten de hel zullen
blijven, zullen daar binnen weinig tijd zijn! Uw oordeel sluimert
niet; het zal snel komen en zeer waarschijnlijk zeer plotseling op
velen van u. U hebt reden om u te verwonderen, dat u niet reeds in
de hel ligt. Dit is ongetwijfeld wel het geval met sommigen, die u
gekend hebt, die nooit de hel méér verdienden dan u, en die gedacht
hadden dat ze evenals u nu nog zouden leven. Hun geval is nu
buiten hoop. Zij verkeren nu in de uiterste ellende en volkomen
wanhoop, maar u bent hier nog in het land der levenden en in het
huis Gods en hebt gelegenheid verlossing te verkrijgen. Wat
zouden die arme veroordeelde, hopeloze zielen niet willen geven om
nog een dag de gelegenheid te krijgen, die u nog hebt.
Aansporing
Opwekking
En nu hebt u een buitengewone gelegenheid, een dag, waarin
Christus de genadedeur wijd heeft opengeworpen en staat te roepen
en met luide stem te wenen over arme zondaars; een dag, waarin
velen tot Hem vluchten en geweld doen op het koninkrijk Gods.
Velen komen dagelijks van het oosten, westen, noorden en zuiden.
Velen die onlangs nog in dezelfde ellendige staat verkeerden als u,
zijn nu in een gelukkige staat, hun harten vervuld met liefde jegens
Hem, Die hen heeft liefgehad en ze van hun zonden gewassen heeft
in Zijn eigen bloed en die zich nu verheugen in de hoop der
heerlijkheid Gods! Hoe vreselijk is het in zo’n dag achtergebleven te
zijn. Anderen zalig te zien, terwijl u vergaat. Anderen te zien, zich
verheugende en zingende van vreugde des harten, terwijl u reden
hebt te wenen vanwege de smart des harten en te huilen vanwege de
kwelling des geestes. Hoe kunt u in zo’n staat nog een ogenblik
rusten?
Zijn er niet velen hier, die lang in de wereld geleefd hebben en tot
heden niet wedergeboren zijn en die niets anders doen dan toorn
vergaderen als een schat in de dag des toorns? O, mensen, uw geval
is zeer in het bijzonder uiterst gevaarlijk, uw schuld en de hardheid
van uw hart zijn buitengewoon groot. Ziet u niet, hoe mensen van
uw leeftijd reeds heengegaan zijn en u nog gelaten wordt in de
welaangename tijd, in de dag der zaligheid? U hebt nodig uzelf te
beschouwen en grondig te ontwaken uit uw slaap. U kunt de
grimmigheid en toorn van de oneindige God niet dragen.
En u, jonge mannen en vrouwen, wilt u deze kostbare tijd
verwaarlozen, die u nu geniet, terwijl zovele anderen van uw leeftijd
alle ijdelheden der jeugd verwerpen en tot Christus getrokken
worden? U hebt nu in het bijzonder een buitengewone gelegenheid,
maar als u ze verwaarloost, zal het met u spoedig net zo zijn als met
hen, die al de kostbare dagen der jeugd in de zonde doorbrachten en
nu in zo’n vreselijke staat van blindheid en hardheid zijn geraakt. En
jullie kinderen, die onbekeerd zijn, weet je niet, dat als je zo blijft, je
eens de toorn van die God zult dragen, Die nu vanwege je zonden
altijd toornig op je is? Zul je tevreden zijn kinderen van de duivel te
zijn, terwijl zovele andere kinderen bekeerd werden en heilige en
zalige kinderen zijn geworden van de Koning der koningen?
En laat iedereen, die nog buiten Christus is en boven de afgrond der
hel hangt, of ze oude mannen of vrouwen zijn, van middelbare of
jeugdige leeftijd, luisteren naar het luide geroep van Gods Woord en
voorzienigheid. Dit aangename jaar des Heeren, een dag van zo
grote gunst voor sommigen, zal ongetwijfeld een dag van even grote
wraak voor anderen zijn. De harten der mensen verharden en
daarmee vermeerdert hun schuld, als ze hun zielen blijven
verwaarlozen. Nooit was er zo’n groot gevaar als nu, dat zulke
personen overgegeven werden aan verharding en verblinding. God
schijnt Zich nu te spoeden om Zijn uitverkorenen in alle delen der
wereld te vergaderen en waarschijnlijk zal het grootste deel van de
volwassenen, die ooit in onze dagen zalig gemaakt zullen worden,
nu in korte tijd ingezameld worden. Het zal zijn zoals tijdens de
uitstorting van de Heilige Geest op de Joden in de dagen der
apostelen, namelijk dat de uitverkorenen verhoord en de overigen
verblind zullen worden. Als dit met u het geval zal zijn, zult u
eeuwig deze dagen vervloeken, en de dag waarop u geboren bent,
namelijk omdat u zo’n uitstorting van de Geest hebt gezien. U zult
dan wensen, dat u gestorven was, voordat u ze gezien had. Nu is het
ongetwijfeld zoals het was in de dagen van Johannes de Doper. De
bijl wordt op bijzondere wijze gelegd aan de wortels van de bomen,
zodat iedere boom, die geen goede vrucht voortbrengt zal worden
afgehouwen en in het vuur geworpen.
Dat ieder, die buiten Christus is, nu ontwake en vliede van de
toekomende toorn. Dat ieder nu uit Sodom vliede, nu de toorn van
de almachtige God ongetwijfeld over een groot deel van deze
vergadering hangt: “Haast u, behoud u om uws levens wil, zie niet
achter u om en sta niet op deze ganse vlakte, behoudt u naar het
gebergte henen, opdat gij niet omkomt”.
Amen.
Reacties
Een reactie posten