Ruwe stormen mogen woeden,
Alles om mij heen zij nacht,
God, mijn God zal mij behoeden,
God houdt voor mijn heil de wacht.
Moet ik lang Zijn hulp verbeiden,
Zijne liefde blijft mij leiden:
Door een’ nacht, hoe zwart, hoe dicht,
Voert Hij mij in ’t eeuwig licht.

Hij, de kenner aller harten,
kent ook mij, en weet alleen,
hoe ik hier, in al mijn smarten,
't heil verwacht van Hem alleen.
Ja, hij weet, hoe diep mijn zonden
steeds opnieuw mijn ziel doorwonden:
niet mijn ongeloof en waan,
mijn geloof, dat ziet Hij aan.

Mij heeft Hij zijn Zoon gegeven,
door 't geloof nam ik Hem aan;
ja, ik weet, dat ik zal leven
en door Hem ten hemel gaan.
Mij heeft God in Hem verkoren,
zelfs eer ik nog was geboren,
eer de stem van Zijne macht
immer iets had voortgebracht.

Maar wat lot,'t zij dood of leven,
smaad of eerbetoon, mij wacht,
Jezus zal mij nooit begeven:
ben ik zwak, bij Hem is kracht.
Gunst van mensen, raad van vrinden,
bitt're haat van kwaadgezinden,
hoogte, diepte, vreugd of rouw,
niets ontrooft mij aan Gods trouw.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Inleiding