DE HEER IS MIJN HERDER (PSALM 23)


De Heer is mijn herder” (vers 1).

Wat een nederigheid dat de verheven God Zich tot Herder van Zijn volk maakt! Diepe dankbaarheid zou ons moeten vervullen dat de grote God op deze manier Zijn liefde en niet-aflatende zorg voor Zijn volk openbaart. David is zelf herder geweest. Hij kende de behoeften van zijn schapen en de plichten van een herder. Hij vergelijkt zich met deze zwakke weerloze schepsels en wendt zich tot God als zijn verzorger, onderhouder en leider. God is werkelijk alles voor hem. Maar niemand heeft het recht zich als schaap van de Heer te beschouwen als zijn binnenste wezen niet is vernieuwd. De Bijbel schetst onbekeerde mensen niet als schapen maar als wolven en bokken. Het schaap is niet een wild dier, maar hoort bij het vee. Voor de eigenaar is het zeer waardevol omdat het voor een dure prijs is gekocht. In deze eerste zin van onze psalm ligt een sterk vertrouwen. Er is geen ja maar, er staat niet: “ik hoop dat...”, maar de psalmist zegt: “De Heer is mijn herder.”

Dit volledige vertrouwen op de hemelse Vader zou volkomen genoeg voor ons moeten zijn! Maar het mooiste woord van deze zin is: “mijn”. David zegt niet: “De Heer is de herder van de hele wereld en leidt de menigte als zijn kudde”, maar:

de Heer is mijn herder”, Hij zorgt voor mij, Hij waakt over mij, Hij onderhoudt mij. Alle werkwoordsvormen van deze psalm staan in de tegenwoordige tijd. In welke situatie de gelovige zich ook bevindt, hij staat altijd en ook nú onder de niet-aflatende zorg van de grote Herder.


De volgende woorden zijn een conclusie uit deze eerste zin: “mij ontbreekt niets”. Ik zou wel gebrek kunnen lijden, maar omdat mijn Heer mijn herder is, kan Hij aan al mijn verlangens voldoen. Ik zal geen gebrek aan het goede van het aardse hebben. Voedt God de raven niet en laat Hij de lelies op het veld niet groeien? Ik zal geen gebrek aan geestelijke goederen hebben want ik weet dat Zijn genade genoeg is voor mij. Misschien heb ik niet alles wat ik zou willen maar “mij ontbreekt niets!”. Anderen die misschien rijker en machtiger zijn dan ik, moeten gebrek lijden.


De rijke verkommert en hongert, die God zoekt zal geen zegening derven” (Psalm 34:11 Willibrord Vertaling).
David zegt niet alleen:
“mij ontbreekt niets”, hij zegt: “mij zal niets ontbreken” – kome wat komen mag! Misschien verwoest een hongersnood het land of vernietigt een ramp de stad – mij zal het aan niets ontbreken. De ouderdom met zijn gebreken zal daaraan niets veranderen en zelfs de dood met zijn verschrikking zal God niet van me af kunnen pakken. In Hem heb ik alles en wel in overvloed. Niet omdat ik een dikke bankrekening heb of hard werk, maar omdat de Heer mijn herder is.


Hij doet mij neerliggen in grazige weiden, Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren” (vers 2).

Het leven van de gelovige wordt door twee dingen gekenmerkt: door innerlijke vrede en door uiterlijk handelen. De innerlijke vrede vinden we in de woorden: Hij doet mij neerliggen in grazige weiden.” De grazige weiden zijn het Woord van God.

Er is altijd een rijke voorraad van en het voedt ons als geen ander woord! Het Evangelie van het Woord van God is de beste voeding voor het hart. Als we ons door het geloof de beloften van God toe-eigenen en daarin onze rust vinden, lijken we op schapen die onder de hoede van de herder in het gras gaan liggen, want “Hij leidt mij” laat zien dat het de Heer Zelf is Die ons het inzicht in Zijn Woord geeft. Wat moeten we Hem daarvoor dankbaar zijn! Hij maakt het ons mogelijk op Zijn beloften te vertrouwen. Hoeveel mensen zijn er niet die er alles voor zouden willen geven om dit vertrouwen te ervaren!Ze kennen weliswaar de grazige weiden van Het Woord maar ze vinden er geen rust in. Wie het geluk van de heilszekerheid mag ervaren moet Zijn genadige God met heel zijn hart daarvoor danken.


De andere kant van het gezonde Christelijke leven bestaat uit uiterlijk handelen. We geloven niet alleen maar handelen ook. We gaan niet alleen zitten om te eten, maar we trekken ook verder, het doel van volmaaktheid tegemoet. Daarom lezen we: “Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren!” Hierin zien we de invloed en de gaven van de Heilige Geest. De Geest van God helpt ons in alle dingen. Hij is te vergelijken met water dat ons reinigt, verfrist, en de groei bevordert. De wateren van de Geest zijn “stille” wateren. De Heilige Geest houdt van vrede en als Hij werkt schettert Hij niet met trompetgeschal. Hij kan ons hart vervullen zonder onze buurman die naast ons zit daar direct iets van merkt. Stille wateren zijn diep. De Heilige Geest leidt ons naar de vredige wateren van heilige liefde. Hij is een duif, geen adelaar. Hij is de dauw, niet de storm. Onze Herder Zelf leidt ons naar deze stille wateren. We zouden die nooit alleen kunnen vinden, we hebben Zijn leiding nodig. Daarom staat er: “Hij leidt mij...” door Zijn voorbeeld en door de tedere leiding van Zijn liefde.


Hij verkwikt mijn ziel” (vers3a).
Als we vol verdriet zitten, richt Hij ons op, als we gezondigd hebben reinigt Hij ons van alle schuld, als we zwak zijn, is Hij onze kracht. We zouden zonder Hem niets kunnen doen! Zijn we terneergeslagen? Is het eb in ons geestelijk leven? Hij die de eb weer tot vloed laat opkomen kan ook je zie
l weer nieuw leven geven. Vraag Hem erom, Hij zal het zeker graag doen!


Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid, omwille van Zijn Naam” (vers 3b).

Voor de gelovigen is het een vreugde om gehoorzaam te zijn en zo uit liefde het voorbeeld van hun HEER te volgen. De gelovige gehoorzaamt niet een paar geboden en verwaarloost andere, hij zoekt er niet een paar uit die hem wel passen, maar hij gehoorzaamt alle geboden.

Veel gelovigen zien de zegen van de heiliging over het hoofd. Daarbij is de heiliging een van de beste genadegaven van God aan Zijn Gemeente – een geschenk van Zijn vrije genade! Wij moeten de Naam van onze grote Herder eren door een heilig volk te zijn dat op de smalle paden van de gerechtigheid wandelt.


Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij” (vers 4).

Dit onbeschrijflijk heerlijke vers werd al bij het sterfbed van talloze mensen uitgesproken en heeft het donkere dal licht gemaakt. Ieder afzonderlijk woord bergt een rijkdom aan betekenis in zich. “Al ging ik ook...” het is alsof de gelovige als hij gaat sterven niet sneller zal gaan lopen, maar rustig met God doorwandelt. Dit “al ging ik” beschrijft het rustige verder lopen van het gelovige hart dat zijn weg en het doel goed kent. Het voelt zich volkomen veilig en is daarom volkomen gerust. De stervende gelovige windt zich niet op, hij is niet hectisch of gejaagd en blijft uit angst ook niet staan. Hij weet dat hij door het dal heengaat en er niet in blijft steken. We gaan door het donkere dal van de dood en komen er uit in het licht van de onsterfelijkheid. We sterven niet maar slapen slechts om in de heerlijkheid wakker te worden. De dood is alleen het voorportaal, alleen de doorgang en niet het doel.
Het “dal” waar de herder zijn schapen doorheen leidt is niet het “dal van de dood” maar alleen “het dal van de schaduw van de dood”. De dood is in wezen weggedaan, alleen de schaduw ervan is gebleven. Niemand is bang voor een schaduw. De schaduw van een hond kan niet bijten, de schaduw van een zwaard niet doden, de schaduw van de dood kan ons niet vernietigen. Daarom hoeven we niet bang te zijn. “Ik ben niet bang voor het onheil.” Dat betekent niet dat er geen onheil is maar de gelovige weet dat Jezus al het kwaad heeft weggenomen en is daarom niet bang meer. Want U bent met mij.”

Dat is de vreugde van de gelovige! “U bent met mij.” Een klein kind slaapt veilig in de armen van zijn moeder, ook als er gevaar dreigt. Het is genoeg dat ze er is. Het zou voor gelovigen genoeg moeten zijn dat Christus er is.

U bent bij mij.” Alles wat ik nodig heb, heb ik in U. Ik ben geheel en al getroost en volkomen veilig, want U bent met mij. “Uw stok en uw staf” waarmee U uw kudde leidt en beschermt zijn de tekenen van Uw macht en liefde.

Ze vertroosten mij” want ik vertrouw erop dat U ook vandaag nog regeert. Uw staf moet ook op mij zijn en mij leiden.


U maakt voor mij de tafel gereed voor de ogen van mijn tegenstanders” (vers 5a).
Ook een goed mens heeft vijanden. Het zou voor een Christen onnatuurlijk zijn als hij geen vijanden in de wereld zou hebben, want de vriendschap met de wereld is vijandschap tegen God. Maar zie hoe rustig de godvrezende David ondanks zijn vijanden is: “U maakt voor mij de tafel gereed voor de ogen van mijn tegenstanders.” Als een soldaat zijn vijanden in het vizier heeft, eet hij gehaast een hapje en gaat zo gauw mogelijk vechten. Maar David zegt: “U maakt voor mij een tafel gereed...” Je ziet voor je geestelijke ogen hoe God – als een bediende – het tafellaken uitspreidt, de tafel feestelijk dekt en een vredig feest toebereidt. Geen spoor van haast, geen verwarring en geen storing. De vijand staat voor de deur maar God maakt een tafel gereed en de gelovige gaat rustig zitten en eet in de tegenwoordigheid van zijn God. Hoe wonderbaar is deze vrede toch die de Heer aan Zijn volk geeft – zelfs in de moeilijkste uren!


U zalft mijn hoofd met olie…” (vers5b).

Laten we iedere dag in deze vreugde over Gods rijke zegen leven! We hebben dagelijks Gods olie van genade nodig om onze dagelijkse verplichtingen te kunnen nakomen. Iedere gelovige is een priester maar hij kan zijn priesterlijk ambt niet zonder zalving uitoefenen. Daarom moeten we dag na dag de Heilige Geest vragen dat Hij ons hoofd met heilige olie zalft. Zoals bij een priester een belangrijk hulpmiddel ontbreekt als hij zijn olie niet bij de hand heeft, zo ontbreekt ook bij de priester van het nieuwe verbond de belangrijkste eigenschap voor zijn dienst als hij niet steeds weer opnieuw met genade vervuld wordt.


...mijn beker vloeit over” (vers 5c).
De gelovige heeft in Christus niet alleen genoeg, hij heeft meer dan genoeg. De beker van genade en van de geestelijke zegen die God hem aanreikt vloeit over!. Dat kan de arme Christen net zo goed zeggen als de rijke. Belangrijk is dat we tevreden zijn met wat God besloten heeft ons te geven. De beker van ontevredenheid zal nooit vol zijn – er zit een barst in en hij lekt. Tevredenheid is echter veel kostbaarder dan een heel koninkrijk.


Ja, goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven. Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen” (vers 6).

Dat is een onbetwistbaar feit. Alleen goedheid en goedertierenheid zullen het kenmerk zijn van onze hele levensloop. Deze twee zullen mij overal heen begeleiden. Als grote staatsmannen op reis gaan, zijn ze nooit zonder begeleiding. Zo is het ook met de gelovigen, hem volgen goedheid en goedertierenheid alle dagen van zijn leven – op donkere dagen net zo goed als op de heldere. Goedheid vervult onze behoeften, goedertierenheid delgt onze zonden uit.
Bij de woorden:
“Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen” schieten me de woorden van de Here Jezus te binnen die tegen Zijn discipelen zei: En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis; de zoon blijft er eeuwig” (Johannes 8:35). Zolang ik hier op aarde ben, wil ik als een kind bij God thuis zijn. De hele wereld is voor mij zijn huis. En als ik eenmaal in de woning hierboven intrek, blijf ik ook daar in gemeenschap met God. Ik ga niet naar een ander huis maar verhuis alleen naar de woningen hierboven, naar het huis van de Heer om daar voor altijd bij Hem te wonen.


Charles H. Spurgeon


-----------------------------







Reacties

Populaire posts van deze blog