BEDIENING VAN ENGELEN
HOOFDSTUK III
HEEFT IEDERE CHRISTEN EEN BESCHERMENGEL?
“De Engel des Heren legert Zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen” (Psalm 34:8).
De psalmist beantwoordt de vraag boven dit hoofdstuk met bezielde bevestiging. De engelen waken over Gods volk niet alleen gedurende hun jeugd, om ze later, als ze volwassen worden, te verwaarlozen en te vergeten.
Er
zijn talrijke voorvallen in de Bijbel waarbij mensen bescherming van
engelen krijgen. Zo was er het geval van Hagar en haar zoon Ismaël.
Wegens Ismaëls wangedrag was het noodzakelijk dat ze Abrahams
huishouding verlieten. Toen ze in de woestijn waren, verdwaalden ze
en zaten zonder water. De moeder was wanhopig en gaf de strijd op,
maar de zoon bad en God zond hen zijn engel te hulp (Genesis
21:16-19). De ogen van de moeder werden geopend en zag dichtbij een
waterbron. Voordat de engel vertrok, beloofde hij dat de jongen de
vader van een groot volk zou worden.
Toen Jacob hoorde dat zijn
broer Ezau met 400 man tegen hem optrok, raakte hij in paniek, omdat
hij vreesde dat zijn broer zich op hem zou wreken voor het feit dat
hij de vaderlijke zegen had gestolen. In die nacht ontmoette de engel
van God hem en Jacob worstelde de
hele nacht met de engel. Bij het aanbreken van de dag sprak de engel:
“Uw
naam zal niet meer Jacob luiden, maar Israël, want gij hebt
gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht” (Genesis
32:28). Toen Ezau die morgen Jacob ontmoette, kon hij slechts in de
armen van zijn broer vallen en met hem wenen (Genesis 33:4).
Toen Elia, uitgeput na zijn overwinning op de profeten van Baäl, hoorde dat Izebel hem op het spoor was om hem te doden, vluchtte hij voor zijn leven diep de woestijn van Berseba in. Daar bad hij dat God zijn leven zou wegnemen. Maar God zond een engel, die tot tweemaal toe een maaltijd voor hem bereidde. Gesterkt door het voedsel, was Elia in staat de lange reis naar de berg Horeb te maken (I Koningen 19:4-8).
Toen
Elisa in Dothan was, zond de koning van Syrië een leger om de plaats
waar hij verbleef te omsingelen en hem gevangen te nemen. Elisa’s
knecht stond ‘s morgens op, zag het leger dat de stad omsingelde,
en was zeer verschrikt. Maar Elisa bad dat de ogen van de jongeman
geopend zouden worden, zodat hij het leger van engelen zou zien, dat
God gezonden had om hen te beschermen.
“Toen bad Elisa: Here, open toch zijn ogen, opdat hij zie. En de Here opende de ogen van de knecht en hij zag en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa” (II Koningen 6:17).
Het boek Daniël vermeldt eveneens een aantal voorvallen van tussenkomst van engelen. Toen de drie Hebreeuwse jongemannen zonder letsel uit de vurige oven tevoorschijn kwamen, zei koning Nebukadnezar: “Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abednego! Hij heeft een engel gezonden en zijn dienaren bevrijd, die zich op Hem hebben verlaten” (Daniël 3:28).
Omdat Daniël niet wilde ophouden met bidden tot de God van Israël beraamden zijn vijanden plannen om hem in de leeuwenkuil te werpen. Ze slaagden in hun opzet en niettegenstaande het ongenoegen van koning Darius over hun boze plan, werd hij gedwongen het edict uit te voeren, gezien de wet van Meden en Perzen, “die niet verandert”. De koning kon die nacht niet slapen, maar ‘s morgens vroeg ging hij naar de leeuwenkuil waarin Daniël zich bevond en zei tot hem: “Daniël, gij dienaar van de levende God, heeft uw God, dien gij zo volhardend dient, u van de leeuwen kunnen bevrijden?” Daniël kon antwoorden: “ O, koning, leef in eeuwigheid! Mijn God heeft Zijn engel gezonden en de muil der leeuwen toegesloten, en zij hebben mij geen kwaad gedaan, omdat ik voor Hem onschuldig ben bevonden”
(Daniël
6:20-23).
In het Nieuwe Testament wordt de bediening van engelen veelvuldig genoemd. Zoals eerder vermeld werd, ontmoette de engel Gabriël, Maria en Zacharias om hen de geboorte van Jezus en Johannes de Doper bekend te maken. Jozef, Maria’s echtgenoot, werd verscheidene keren gewaarschuwd voor gevaar en hij ontving bijzondere leiding van een engel, die hem in een droom verscheen. De eerste keer zei de engel tegen hem: “Schroom niet Maria, uw vrouw, tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de Heilige Geest” (Matteüs 1:20). Later waarschuwde de engel des Heren, Jozef om niet in Israël te blijven maar naar Egypte te gaan, want Herodes was van plan om het kind om het leven te brengen (Matteüs 2:13). Nadat Herodes gestorven was, verscheen de engel opnieuw om hem te zeggen dat hij het kind en zijn moeder moest terugbrengen naar Israël
(Matteüs 2:20).
In de dagen van de Eerste Gemeente doodde koning Herodes enigen van de apostelen. Hij doodde Jacobus met het zwaard en wilde ook Petrus om het leven brengen. Maar de Gemeente bleef zonder ophouden bidden en in die nacht, toen de soldaten in diepe slaap waren, verscheen een engel Gods, in de gevangenis, maakte Petrus wakker en leidde hem uit de gevangenis in veiligheid (Handelingen 12).
Er
zijn nog andere
voorbeelden, maar deze zijn voldoende om aan te tonen, dat God
beschermengelen heeft, die over Zijn dienstknechten waken.
Klaarblijkelijk waren de leden van de eerste Gemeente goed
doordrongen van het feit dat aan de Christenen beschermengelen waren
toegewezen. Daardoor kwam het dat een aantal leden van de kerk te
Jeruzalem, toen hen werd verteld dat Petrus (van wie zij
veronderstelden dat hij op zijn executie wachtte) voor hun deur
stond, dacht, dat “het
zijn engel was” (Handelingen
12:15). Zij namen blijkbaar aan dat Petrus gedood was en dat wat
Rhode had gezien, zijn beschermengel was, die naar de hemel vertrok!
Hoewel
de Bijbel duidelijk spreekt van beschermengelen, die over de heiligen
waken, is er bewijs dat, indien er zorgeloos wordt toegegeven aan
zonde, de engel op den duur vertrekt en zo’n mens aan zijn lot
overlaat. Dit geldt voor het leven van een enkele persoon; het kan
ook gelden voor een gehele stad. God kan zijn bescherming
terugtrekken van een hele gemeenschap, zoals Hij in Sodom deed.
Nadat de kinderen Israëls hun grote verlossing uit de handen
van Farao hadden ontvangen en het land van Kanaän in bezit hadden
genomen, dienden zij God een tijdlang getrouw. Maar na de dood van
Jozua en de oudsten, begonnen de kinderen Israëls afgoden te dienen.
Om deze reden zei Gods engel dat hij niet langer de bewoners van het
land
zou verjagen, maar dat zij “dorens in hun vlees zouden zijn”.
En
zo liet hij toe dat Israël acht jaar lang onderhorig was aan de
koning van Mesopotamië.
Het is duidelijk dat engelen ons
voortdurend gadeslaan
(I Korintiërs 4:9). De schrijver van het Bijbelboek Prediker waarschuwt ons ertegen te denken, dat onze handelingen, hoewel vaak verborgen voor de mensen, voor de engelen ook verborgen zijn.
“Geef uw mond geen gelegenheid om u te doen zondigen, en zeg niet in tegenwoordigheid van de Godsgezant (andere vertaling: een engel), dat het een vergissing was ; waarom zou God vertoornd worden over uw woorden en het werk uwer handen verderven?” (Prediker 5:5).
Hoe anders zou het gedrag van velen zijn, als ze beseften dat een engel hen gadesloeg! Duidelijk is, dat engelen de daden van ons leven te boek stellen, hetzij goed of slecht, nobel of kwaad. Tijdens het Grote Oordeel vanaf de Witte Troon zullen de boeken geopend worden en alle zonden die niet onder het bloed van Christus zijn, zullen aan het licht gebracht worden. De mensen zullen geoordeeld worden op grond van de daden, die zij in het vlees gedaan hebben. En een ieder, wiens naam niet geschreven wordt bevonden in het Boek des Levens, zal de toegang tot de Heilige Stad, het Nieuwe Jeruzalem, worden ontzegd. Gedankt zij God, dat het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden! De zonden, opgetekend door de engel, zullen worden uitgedelgd, indien ze beleden zijn (Handelingen 3:19).
Aan de andere kant worden de daden van de rechtvaardigen eveneens opgetekend en deze zullen niet worden uitgewist. Zij worden voor eeuwig bewaard in een gedenkboek voor Gods aangezicht.
“Dan spreken zij die de Here vrezen, onder elkander, ieder tot zijn naaste; de Here bemerkte het toch en hoorde het en er werd een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven, ten goede van hen die de Here vrezen en Zijn Naam in ere houden” (Maleachi3:16).
Al
de werken der gelovigen worden voor Gods aangezicht opgetekend,
klaarblijkelijk door engelen. Als hun werken in Christus’ Naam
gedaan werden, zullen zij een beloning ontvangen. De werken die om
zelfzuchtige redenen gedaan zijn of uit ijdele motieven, worden niet
beloond.
“Want
wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden,
opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft,
naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad”
(II Korintiërs 5:10).
De apostel Paulus toont ons verder, dat vele werken door oppervlakkige Christenen gedaan, als hout, hooi en stro zijn. Deze zullen op de dag des oordeels verbrand worden, hoewel de mens zelf gered zal worden “als door vuur heen”.
“Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi of stro, ieders werk zal aan het licht komen. Want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk, dat zal het vuur uitmaken. Indien het werk, dat hij erop gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen, maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hij zelf zal gered worden, maar als door vuur heen” (I Korintiërs 3:12-15).
Er
is nog een andere opdracht,
die deze onzichtbare boodschappers van God uitvoeren. Zij geven de
mannen en vrouwen die voorbede doen, een merkteken. Ezechiël 9:1-6
vertelt hoe God een hemelse boodschapper opdracht gaf om met “een
schrijfkoker aan zijn zijde” door de straten van de stad te gaan,
en “een
teken te maken op de voorhoofden der mannen die zuchten en kermen
over al de gruwelen die
daar bedreven worden”
(vers
4).
Aan de engelen die de orders uitvoerden van het Goddelijk
oordeel over de stad, werd gezegd dat zij allen die het merkteken
droegen, moesten sparen (vers 6). Als u een trouwe voorbidder bent,
zullen Gods engelen een teken van bescherming op u plaatsen.
Voor
hen die hun leven volledig aan God hebben toegewijd, is er speciale
engelenbescherming. Die belofte is niet voor allen, maar “hij
die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, zal vernachten
in de schaduw des Almachtigen”
(Psalm
91:1).
“Geen
onheil zal u treffen, en geen plaag zal uw tent naderen; want Hij zal
aangaande u Zijn
engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen; op de handen
zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. Op
leeuw en adder zult gij trede, jonge leeuw en slang zult gij
vertrappen” (Psalm
91:10-13).
Hier
is een belofte van bescherming tegen kwaad, ziekte, ongeluk, en tegen
de kracht van de duivel.
Wanneer we de eeuwigheid ingaan en
alle dingen openbaar worden, zullen we ongetwijfeld ontdekken, dat er
momenten waren waarop wij een ramp of tragedie nabij waren, waarvan
we niets wisten, maar Gods engelen zagen het gevaar. Omdat wij ons
leven in de hand van God hadden gelegd, werden we gered van het
gevaar en misschien van een plotselinge dood.
Een ingenieur
vertelde van een hotelbrand, waarbij acht mensenlevens verloren
gingen. Hij en zijn vrouw werden gered als gevolg van tussenkomst van
engelen. Hij zei: “Ik werd ongeveer half drie ‘s nachts wakker in
het hotel waar mijn vrouw en ik overnachtten. Er was brand
uitgebroken,
die zeer snel oversloeg naar de bovenverdieping. Ik stond op en
opende de deur, zag het vuur en deed de deur weer dicht. Ik zei tegen
mijn vrouw dat ik de deur niet uit kon, omdat de hele gang één
vuurzee
was. Ik voelde dat het einde voor ons beiden gekomen was, maar ik bad
en vroeg de Heer ons te verlossen. Toen ik naar de deur keek, zag ik
een hemels wezen, en er kwam een stem tot me, die zei: “De engel
des Heren legert zich rondom wie Hem vrezen en redt hen”. Ik nam
mijn vrouw op, opende de deur, stapte de gang op en liep door naar de
hal. Terwijl ik liep, trokken
de vlammen zich terug, en de verstikkende dikke rook leek terug te
wijken totdat we de lobby bereikten.
GEEN VERBROEDERING TUSSEN ENGELEN EN MENSEN.
Men is zich ervan bewust geworden dat, hoewel de engelen onze ongeziene metgezellen zijn, zij zich niet mensen verbroederen. Deze hemelse wezens beraadslagen onder elkaar en onderhouden gewoonlijk geen normale omgang met menselijke wezens. Toen Jacob de engel naar zijn naam vroeg, ontweek de engel zijn vraag door te zeggen: “Waarom vraagt gij toch naar mijn naam?” (Genesis 32:29).
Engelen
worden zozeer gezien als boodschappers van God, dat hun woorden
dikwijls beschouwd worden als Gods eigen woorden. In feite worden
engelen zo vereenzelvigd met God, dat er in de Oudtestamentische
dagen een traditie bestond volgens welke men zou sterven als men een
engel zag. Dit was natuurlijk zuiver bijgeloof.
Toen Gideon de
engel zag, zei hij: “Wee
mij, Here, Here want ik heb de engel des Heren gezien van aangezicht
tot aangezicht”.
God
kalmeerde hem en zei: “Vrede
zij u! Vrees niet, gij zult niet sterven” (Richteren
6:22-23). Hetzelfde gebeurde in het geval van Manoah. Hij wilde de
man Gods zien, die zijn vrouw hem beschreven had met de woorden: “Een
man Gods kwam bij mij, die er uitzag als een engel Gods, zeer
vreselijk. Ik heb hem niet gevraagd, vanwaar hij was, en hij heeft
mij zijn naam niet bekendgemaakt” (Richteren
13:6). Toen de engel aan Manoah verscheen en
het bevel dat hij zijn vrouw gaf, herhaalde, “deed hij een wonder”
door ten hemel op te varen “in de vlam van het altaar”. Toen zei
Manoah: “Wij
zullen zeker sterven, want wij hebben God gezien”.
Zijn vrouw echter, die meer gezond verstand bleek te hebben dan
Manoah, antwoordde: “Indien
de Here ons had willen doden...zou Hij ons dit alles
niet hebben laten zien...” (vers
19:23). Een engel is geen godheid; ze zijn geschapen wezens die de
belangen van God vertegenwoordigen en daarover waken.
Ongetwijfeld
zal God in de komende wereld een nauwere omgang toestaan
tussen engelen en mensen, maar in deze tijd zijn de ontmoetingen
tussen mensen en engelen meestal kort en formeel. Hiervoor bestaat
een reden. Mensen
hebben de neiging zo geïmponeerd te worden door de macht en
majesteit van de engelen, dat zij de neiging hebben hen te aanbidden.
In Paulus’ dagen was er blijkbaar een eredienst, die de leer van de
‘engelenverering” invoerde. Paulus veroordeelde dit scherp
(Kolossenzen 2:18). Zelfs de apostel Johannes voelde zich gedrongen
om neer te knielen voor het hemelse wezen, dat hem door het Nieuwe
Jeruzalem begeleid had. De engel verbood hem dat echter, maar droeg
hem in plaats daarvan op alleen God te aanbidden (Openbaring 22:8-9).
WANNEER DE ENGEL VAN GOD VERTREKT
Er
moet onvermijdelijk een tijd aanbreken, waarop de engel vertrekt van
hen die niet met God willen wandelen. Er kwamen twee engelen bij Lot
op de vooravond van de verwoesting van Sodom. De Schrift spreekt over
Lot als zijnde een rechtvaardig man, hoewel een dwaas. Daarom zond
God in Zijn ontferming deze engelen, die in mensengedaante aan Lot
verschenen, opdat zij hem konden waarschuwen de vervloekte stad te
ontvluchten.
Diezelfde
nacht was er een aanstootgevend vertoon van zonde buiten Lots huis.
De engelen moesten de mensen van Sodom met blindheid slaan om te
voorkomen dat ze Lot kwaad zouden doen, die hen hun zondige daden had
verweten. Toen Lot en zijn vrouw zich in de stad bleven ophouden,
waarschijnlijk omdat zij hun aanstaande schoonzoons er niet toe
konden bewegen samen met hen te vluchten, namen de engelen het gezin
bij de hand en brachten het bijna met geweld uit de stad.
"En
toen hij talmde, grepen de mannen hem en zijn vrouw en zijn beide
dochters bij de hand, omdat de Here hem wilde sparen, en zij leidden
hem uit en brachten hem buiten de stad. En zodra zij hen naar buiten
geleid hadden, zeide een van hen: Vlucht om uws leven wil; zie niet
om, en sta nergens in de Streek stil; vlucht naar het gebergte, opdat
gij niet verdelgd wordt" (Genesis 19:16-17).
Er
ligt een praktische les in wat er met Lots vrouw gebeurde. Zij had
lang genoeg in Sodom gewoond om gewend te raken aan haar levenswijze.
Zij negeerde de waarschuwing van de engelen en keerde zich om
teneinde naar Sodom te kijken, mogelijk omdat haar hart haakte naar
de goddeloze stad. Het gevolg was dat zij een zoutpilaar werd. Vele
eeuwen later zei Jezus, toen Hij de mensen waarschuwde voor het
gevaar dat zij niet klaar zouden zijn voor Zijn komst: "Denkt
aan de vrouw van Lot!"
(Lukas 17:31-31).
De
engelen waren haar genadig geweest, maar toen zij zich omkeerde om
naar Sodom te kijken en stil bleef staan, moesten zij haar aan haar
noodlot overlaten.
Hoe anders was het met Jacob, die gedurende
de nacht met de engel worstelde en zei: "Ik
laat u niet gaan, tenzij gij mij zegent" (Genesis 32:26).
Jacobs leven werd veranderd. Van toen af aan was zijn levenswandel
als die van een heilige. Dit voorval illustreert een waarheid: - als
we wensen dat de engelen ons zegenen, moeten wij leren met God te
worstelen in het gebed.
BILEAM EN DE ENGEL.
Er
was een profeet in de dagen van Mozes, die Bileam heette. Zijn
profetieën waren van een bijzondere schoonheid en kracht. Toen
Balak, de koning van Moab, hem door middel van boodschappers ontbood
en hem een grote beloning in het vooruitzicht stelde als hij zou
komen om Israël te vervloeken, zocht hij Gods raad hierin en verbood
God hem te gaan (Numeri 22:12). Toen de koning een grotere delegatie
en een nog rijkere beloning beloofde, zocht Bileam hierover weer Gods
aangezicht, om te zien of Hij van mening zou veranderen. God zei hem
dat hij moest gaan, maar alleen het woord mocht zeggen dat God hem in
de mond zou geven.
Toen Bileam onderweg was zond God, die
Bileams onoprechte hart kende, een engel die hem kwam berispen
en nogmaals kwam waarschuwen dat hij vooral alléén het woord mocht
spreken dat God hem zou geven. Dit deed Bileam dan ook en in plaats
van het volk te vervloeken zegende hij het. Hij voorspelde zelfs de
komst van de Messias toen hij zei: "Een
ster gaat op uit Jacob, een scepter rijst uit Israël" (Numeri
24:17).
Later vermeldt de Schrift dat Bileam afvallig werd en zich schuldig maakte aan het feit dat hij " Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren" (Openbaring 2:14). Dit bleek de ondergang van de profeet te zijn en Bileam stierf later onder het oordeel van God (Jozua 13:22).
Zo zien wij dat, hoewel de engelen de beschermers van kinderen zijn, er een tijd moet komen, dat, indien een kind dat volwassen wordt, de weg van kwaad en zonde kiest, de engel niet langer zal blijven, zoals in het geval van Bileam. Dit gebeurde ook met Saul, een man die eens een ervaring met God had. Door ongehoorzaamheid en eigenzinnigheid brak het uur aan, dat God hem losliet. Over zijn treurige verlatenheid wordt gesproken in I Samuël 28:6: "En Saul vroeg de Here, maar de Here antwoordde hem niet, noch door dromen, noch door de Urim, noch door de profeten". Als God onze vijand wordt, worden de engelen ook onze vijanden. Dat schreef David, die door Saul vervolgd werd, en dat gebeurde ook. In plaats dat de engel Saul beschermde, was hij nu tegen hem.
"Laten beschaamd staan en te schande worden wie mij naar het leven staan, laten terugdeinzen en schaamrood worden wie onheil tegen mij beramen. Laten zij worden als kaf voor de wind, wanneer de Engel des Heren hen neerstoot; hun weg zij duister en glibberig, wanneer de engel des HEREN hen achtervolgt" (Psalm 35:4-6).
"God
doet alle dingen medewerken ten goede voor hen die God liefhebben".
Maar wanneer wij ophouden God lief te hebben en kwaad gaan doen, dan
werken de dingen mede tot onze ondergang.
DE TAAK VAN DE ENGELEN BIJ DE DOOD VAN GELOVIGEN.
Talrijk
zijn de getuigenissen van stervende heiligen, die visioenen hadden
van engelen, die hen omringden, terwijl zij van deze wereld
overgingen naar de volgende. Waren de dingen die ze zagen, echt? Of
waren het louter hallucinaties of waanvoorstellingen, die de mensen
tartten toen zij de eeuwigheid binnentraden?
Jezus
Christus gaf hierop een definitief antwoord. Hij sprak over een rijke
man, die in purper gekleed was en die elke dag overvloedig at. Hij
had geen tijd om een arme bedelaar die aan zijn poort lag, te helpen
en evenmin had hij tijd voor God. Maar op een dag stierf hij. Zijn
vijf broers gaven hem een kostbare begrafenis en verdeelden zijn
bezittingen onder elkaar. Toen de rijke man deze wereld verliet,
stond er niemand uit het land der verlosten klaar om hem te ontmoeten
of te verwelkomen. In plaats daarvan daalde zijn geest neder in de
regionen der duisternis, waar andere zondige geesten verblijven.
Ook Lazarus stierf. Maar Lazarus, arm aan aardse goederen, had zijn hoop op God gevestigd. Een beschermengel was bij hem om zijn vermoeide geest te verwelkomen. Toen het ogenblik aanbrak, dat hij deze wereld zou verlaten, ontbood de engel andere engelen en zij kwamen en droegen zijn vermoeide geest in Abrahams schoot (het paradijs). "Het geschiede, dat de arme stierf en door de engelen gedragen werd in Abrahams schoot" (Lukas 16:22).
En zo wordt de cyclus van de bediening door engelen voltooid voor zover het deze wereld betreft. Maar dit is niet het einde van de betrekkingen tussen engelen en menselijke wezens. In de toekomstige wereld zullen de rechtvaardigen aan de engelen gelijk zijn (Lukas 20:36). In bepaalde opzichten zullen de verlosten boven de engelen verheven worden, want de overwinnaars zullen de Bruid van Christus zijn, een voorrecht dat niet aan de engelen is gegeven. Er is voor geschapen wezens geen hogere positie dan te behoren tot de Bruid van Christus (Openbaring 19:7-9).
Gordon Lindsay
Bron: Gazon Uitgeverij Nederland
(wordt vervolgd)
Reacties
Een reactie posten