DE BERGREDE
TE MOGEN VERSTAAN
ALS
DE WEG EN DE WAARHEID EN HET LEVEN
JOHANNES 14:6
C.J.H.THEYS
DE BERGREDE
DEEL III
(vervolg)
VALSE BROEDERS EN
VALSE PROFETEN
(Matteüs 7:15-20).
“Maar wacht u van de valse profeten, dewelke in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven”
(Matteüs 7:15).
Deze woorden doen ons denken aan de apostolische raad in I Johannes 4:1: “Geliefden, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld”. Het zijn dan ook werkelijk “velen”, die zich aanmelden als raadslieden, als zielenredders, als herders en wegwijzers en die hun hulp en bemiddeling opdringen (de brutalen hebben immers de halve wereld!), wanneer gelovigen zoekende zijn naar die ware weg des levens of naar Godsdienst-gemeenschap. Maar, zo zegt de apostel, ze zijn niet allen uit God!!
Wij hebben in de praktijk het volgende: velen (ook onder hen, die het goede voor hebben) zijn nòch berekend voor de taak om anderen te leiden, noch daartoe gerechtigd, omdat zij door mensen tot leiders zijn aangesteld òf zich (zonder dat God hen riep tot ambt en bediening) zichzelf met veel “poeha” daartoe aanstellen. Niet alleen de Heilige Geest, werkende en Zich manifesterende in hen die wèl door God geroepen zijn om leiding te geven aan anderen, wil zielen winnen, maar òòk de boze en zijn trawanten willen dat doen. Satan heeft zo zijn eigen apostelen, en deze vermommen zich in vele gestalten van “valse vroomheid” – vooral in de laatste dagen!!
Het zijn mensen, die zich kleden in het geestelijk gewaad van een Godsgezant, maar deze zijn ( méér nog dan de blinde leidslieden) het grootste gevaar.
Waarvoor
Jezus ons, door de gelijkenis, ernstig waarschuwt. Tegelijkertijd
geeft Hij ons het middel aan om de boze en vals leidsmannen te
onderscheiden van de door Hem gezonden ware dienstknechten. Hiervan
lezen wij in de verzen 16 tot en met 20 van dit 7e
hoofdstuk. Als er zúlke “profeten” (?) tot ons komen, om ons in
zogenaamde “profetische woorden” (?) te overtuigen van de éne en
onomstotelijke absolute waarheid en openbaring, welke zij zeggen
persoonlijk van God te hebben ontvangen, en voorgeven alléén de
sleutel tot Gods verborgenheden te bezitten, kunnen wij bijna altijd
met zekerheid aannemen, dat wij met valse profeten te maken hebben.
Want die enkele, door de Heilige Geest Zèlf gezonden
ware profeten komen en spreken in alle eenvoud en nederigheid,...in
de diepe overtuiging eigenlijk onwaardig te zijn voor de grote en
zware taak. Ware helpers, die helpen kùnnen, goede herders en
vastgerichte wegwijzers, zijn die geestelijke leiders, die niet tot
ons komen in de gedaante van verheven optredende profeten, die
zichzelf met veel “tamtam”, met groot vertoon, met vele en
velerlei “uitzonderlijkheden” en “spectaculaire leer”
aankondigen als “uitverkorenen” van God. En als zij zelf dat niet
doen, dan hebben zij anderen, die zij zó hebben weten op te voeden,
dat deze zich als het ware gedrongen voelen om van de grootheid van
hun leraar te getuigen! Wie oren heeft, die hore; en wie ogen heeft,
die merke op, want deze zaken doen zich voor in onze dagen en déze
dingen spelen zich af in onze tijd.
De oprecht waarachtige dienstknecht van Jezus (het voorbeeld van de Meester volgend) trekt niet op opzienbare wijze òf luidruchtig predikende en de ondergang van de wereld of wonderbaarlijke openbaringen profeterend rond. Déze lieden worden in de Bijbel zo raak genoemd: “liefhebbers van zichzelven” en “hoogmoedigen”. De waarlijk door Gods Geest gedreven dienstknecht is wars van alle luxe en leeft niet in weelde, nòch laat hij zich voorstaan op wat hij bezit: hetzij letterlijk, hetzij geestelijk. Hij is dankbaar, hij blijft nederig en leeft een leven vrij van wereldgelijkvormigheid. Hij schikt zich naar God de Heilige Geest en is beslist géén mensen-behager.
Maar
méér nog dan voor déze “valse profeten”, die zich in hun
ijdelheid en hoogmoed omhangen met het plechtige gewaad van vermeende
Godsgezant, moeten wij op onze hoede zijn voor hen, die gehuld in het
kleed van “geveinsde Christelijke vroomheid”, ons trachten over
te halen (onder allerlei voorwendsels natuurlijk) om hun te volgen en
hun samenkomsten te bezoeken. En velen worden zó meegelokt. Deze
zijn (zo zegt Jezus Zelf) gelijk “roofgierige wolven” in
schaaphuid; die hun ware natuur van verkeerde zieltjes-honger
verbergende onder de dekmantel van gehuichelde belangstelling voor
zielenleven en geestelijke noden van anderen, indruk trachten te
maken als zouden zij de enig-zaligmakende leer prediken,...als zouden
zij de ware herders en leiders zijn, door God gezonden met alleen aan
hen toevertrouwde spectaculaire leer, boodschap, of openbaring, of
hoe je het maar noemen wil.
Altijd weer heeft Gods Woord
gelijk: “En uit uzelven zullen mannen
opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken
achter zich. Daarom waakt, en gedenkt...”
(Handelingen 20:30-31).
Die
zijn de wolven, die hun listige en scherpzinnige verstandelijke
begaafdheid en aanhalen van Schriftgedeelten aanprijzen als ontvangen
verheven wijsheid. Resultaat: de eenvoudigen en toch oprechten,
bezwijken, worden betoverd door dit soort “wolvengehuil”,
verlaten de “Gezonde Leer” om zich eigen te maken met dat wat zij
voor méér achten. Ach, wat weten deze nog zo arme zielen eigenlijk
van het ware innerlijke van die valse profeten.
De niet
door God gezonden leider verraadt zich door zijn wolvenstem van
nimmer aflatende ergernis, afgunst, jaloezie, nijd, bitterheid, kwade
samenspreking, laster in hoge mate, verdachtmaking, en zelfs van
haat, waarmee hij zich keert tegen alle andersdenkenden, als zij
onnozele schapen toespreken, die zij “opvoeden” (?) tot hun met
alle voorhanden zijnde middelen “eigengemaakte” wereld. Hun
lerende, dat de algehele overwinning behaald moet worden door het
ontlopen van niet tot hun kring behorenden, door géén omgang te
hebben met dezulken, door het durven opbreken van het huwelijk en het
huwelijksleven als één van de partners niet genegen is dezelfde weg
te bewandelen! Wij spreken en schrijven niet zo maar; wij hebben de
bewijzen èn de getuigen . God weet alle dingen en zaken.
Wat
zien wij nog meer in het Gemeentelijk leven van alle dag? Wij zien de
wolf in de mens, wien het slechts te doen is om zijn eigen
onverzadigbare honger te stillen door meer te huilen met andere
wolven in het bos...Daaraan, dat hij slechts naar het vleselijke
hongert, en een ingetogen afkeer toont voor datgene, wat niet naar
zijn smaak is. Zo iemand is en blijft in wezen een “geldwolf”,
die nooit tevreden is met het gewone, maar altijd het allerbeste
hebben moet: zo in huis (vult u a.u.b. maar in wat hiertoe mag worden
gerekend) als op straat, waar iedereen moet weten wie hij is en wat
hij voorstelt.
Niettegenstaande hij wéét anderen de huid af te stropen om er zèlf warm in te zitten, tòch verstaat hij eveneens de kunst om het zó te versieren, dat hij niet gerekend kan worden tot de rovers. Hoe doet hij dit? Door zich te tooien met het onschuldige uiterlijk van de schapen van de kudde. Goedhartigheid en minzaamheid blijven hem absoluut vreemd; hij is en blijft hooghartig, koud en dood voor wie het waagt al te dichtbij te komen. Vreemde praktijken worden gehuldigd en het “l’état c’est moi!” is het motto van zijn leven?. Hoe komt dat? Omdat zijn gehuichelde goedheid niet een levend deel uitmaakt van zijn ware innerlijke wezen, maar er alleen los bovenop ligt!
“Aan hun vruchten zult gij hen kennen. Leest men ook een druif van doornen, of vijgen van distelen?” (Matteüs 7:16).
In de Korinthebrief, de eerste, hoofdstuk 15, vers 46, staat vermeld, dat wij eerst het natuurlijke hebben, daarna het geestelijke. En zó is het ook en niet anders. Daarom zullen wij dat eerste onder de loep nemen...Hoe trots en hoog vele bomen langs de weg zich ook mogen verheffen (en ieder beroemt zich erop de énige ware boom te zijn!), toch gaat het niet om de boom, maar om de vrucht aan die boom!
Hoeveel
wijzen en profeten ook met hun, uiterlijk verleidelijk-uitziende
(maar van binnen vaak wormstekige) vruchten bij ons aankomen, om die
aan te prijzen als de ware (soms zien ze zelfs de kans om die te
verkopen),...hoeveel welmenende gidsen, leraars en wegwijzers ons ook
(onderling dan nog vechtend en herrie makend) aanbieden om ons de
enige ware openbaringsweg te leren en te wijzen,...wij behoeven niet
te vrezen door hen op de verkeerde weg geleid te worden.
Als
wij maar met vol geloofsvertrouwen de aanwijzingen volgen, die de
Heilige Geest ons geeft bij ons zoeken op de weg des levens. Als wij
maar DOEN wat Hij ons leert, zeggende:
“Gedenkt uwer voorgangeren, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling”...”Zijt uw voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uw zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig”
(Hebreeën13:7, 17).
Met het geven van de gelijkenissen van de wolf in schaapshuid en van de boom en de vruchten, heeft Jezus ons het middel aangegeven om de goede en echte, van de slechte en valse leiders te onderscheiden! Hij heeft ons daarmee willen zeggen, dat wij ons niet moeten laten verlokken door het uiterlijke en niet moeten afgaan op de zo mooie schone en rode kleur welke zo menige bedorven appel heeft!
Omdat niet de schil, maar alleen het binnenste daarvan waarde voor ons heeft.
Dat wij, als naar “vrucht” zoekenden, ons niet moeten laten verblinden door het hóóg en fraai opgaande bladerdak, nòch door de veelheid van hun eigen lofprijzing en/of schone beloften; ja, zelfs niet door de veelheid der vruchten, die zij voortbrengen! Omdat de Heilige Geest ons in de allereerste plaats leert:
“Want niet die zichzelven prijst, maar die de Here prijst, die is beproefd” (II Korintiërs 10:18). M.a.w. moeten wij zorgvuldig nagaan WAT DE UITWERKINGEN ZIJN VAN DE INVLOED van deze geestelijke leiders op degenen, die zij opvoeden met hun leerstellingen en openbaringen.
Of het werkelijk goede volgelingen zijn die overal waar zij werkzaam zijn, zegen verspreiden, door hun lessen, levensvoorbeeld, leiding, Bijbelstudies, om die ook naar beste weten en kunnen dagelijks in toepassing te brengen in hun leven. Theorie en praktijk moeten elkaar dekken; moeten, zoals wij dat op school geleed hebben, “congruent” zijn.
“Want aan de vruchten kent men de boom”. (Matteüs 7:16a)
Aan
die “uitwerkingen” op onszelf in de allereerste plaats èn ook op
anderen, zullen wij met stelligheid kunnen wéten of die vruchten,
die ons zo gretig werden aangeboden, al dan niet afkomstig zijn van
de ware boom des levens,...van Jezus Zelf. Een “theorie”
belichaamd in degene die leert of wegwijs maakt, kan niet anders dan
goed zijn,...als de uitwerking in hart en verstand goed is.
“Of leest men soms druiven van doornen, of vijgen van distelen?”
(Matteüs 7:16b)
Wie het laag bij de grond zoekt, zal het edele niet vinden! Druiven van het geheiligde leven, die het “feu sacré”, vrede en blijdschap leveren, hangen “hoog”. Wij moeten ons leven “uitrekken” om die te bemachtigen. Begrijp! Ordeloze struiken groeien gevaarlijk dicht aan de kant van de moddersloten van het leven. Wij moeten dus niet omlaag blikken, want alsdan vinden wij alleen maar de onedele bessen van vleselijke begeerten,...slingerplanten van oppervlakkige en tijdelijke lust-bevrediging!
Het gaat in die gevallen altijd ten koste van onze tedere gevoelens in de inwendige mens. Wij gaan daarbij dan lijden aan “overprikkeling” en wat dies meer zij. Gods verborgen schatten kunnen nooit worden gevonden op de kronkelpaden van zelf uitgedachte en richtingloze levensstijl. Honger en dorst blijven – daar is gans geen verzadiging, géén bevrediging, géén voldoening voor de ganse mens. Onevenwichtige stemmen, innerlijke strijd nemen zienderogen toe! Wie zó zoekt, moet alles achterlaten op de roemloze plaats van zijn levens-bankroet.
“Alzo een ieder goede boom brengt voort goede vruchten, en een kwade boom brengt voort kwade vruchten” (Matteüs 7:17)
De gelijkenissen van Jezus houden lessen in, die wij nodig moeten verstaan als beelden van Zijn opvoeding. Zij mogen nooit van één zijde worden bekeken! In Gods schepping kunnen wij zien, dat er kwade, ongenietbare vruchten zijn, maar òòk goede. De kwade zijn er om ons te leren, hoe het niet moet zijn; terwijl de goede er zijn, om ons te leren, dat wij het ware en voor ons nuttige langs onze levensweg kùnnen vinden, wanneer wij maar de tijd willen nemen en ons de moeite willen getroosten, om die te zoeken.
Daarom moeten wij bij ons zoeken naar “geestelijke voeding” (naar geestelijke schatten) zorgvuldig uitkijken; niet alleen of het wel goede, maar ook of het “de goede” (d.w.z. DE JUISTE) – en voor ons goede en op dat tijdstip en in die periode nodige boom is, die wij zochten om ons de vrucht daarvan ten nutte te maken.
Wij mogen het niet aan “de boom” (aan de voorganger, leider of opvoeder) tot wie wij ons wenden, of aan degene naar wiens boodschap wij luisteren, verwijten, wanneer blijkt, dat de ons aangeboden vruchten ons niet goed bekomen,; ons niet smaken, omdat ze niet zijn zoals wij die zochten…
Omdat
heel dikwijls de fout bij onszelf ligt, doordat wij ons niet van
tevoren op de hoogte gesteld hebben, en zodoende ons aan het
verkeerde adres vervoegden.
Aan de andere kant zullen wij gewaar
worden, dat wij niet altijd op de “doornige levensweg” zoete
vruchten kunnen verwachten. Daar zijn dikwijls òòk “de wrange
vruchten van beproeving” en “zure van bestraffing en vermaning”.
Wij zullen altijd weer teleurstellingen beleven, wanneer wij er
alsmaar op uit zijn om zoete en smakelijke vruchten te vinden.
Allemaal moeten wij deze les leren in de praktijk van ons
geloofsleven: de slecht smakende vrucht, die tòch het goede in ons
uitwerkt, is méér waard dan de zoetste geestelijke genieting, als
deze ons slechts tot “luie dromers” maakt! Zoet èn
bitter,...beide zijn nodig.
De onderscheiding is voor elk
kind van God, en dan zal hij ook weten dat: “Een goede boom géén
kwade vruchten kan voortbrengen, nòch een kwade boom goede
vruchten”. De zoekende Christen kan zich t.a.t. verlaten op de
leiding van Gods Geest. Hij begint met tot ons te zeggen:
“Beproeft alle dingen; behoudt het goede” (I
Thessalonicenzen 5:21).
Dit doen voorkomt teleurstellingen en
rampen!
“Een ieder boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Zo zult gij dan dezelve aan hun vruchten kennen” (Matteüs 7:19-20)
Jezus stelt de zaak wel heel scherp. Omdat het nodig is. Wij leven in de laatste dagen, en juist in onze tijd die zo boos is, zien wij zo vele “bomen” (in het profetisch Woord van God staan bomen voor “mensen”!): mannen en ook vrouwen die optreden als profeten en profetessen. En allemaal claimen zij de waarheid te prediken met hun “lams-theorieën”. Wij hebben gezalfde ogen nodig, om te kunnen onderscheiden. Gods Woord is en blijft “toetssteen”!
Van de spreukendichter is het woord: “Er is een weg, die iemand recht schijnt, maar het laatste van die, zijn wegen des doods”
(Spreuken 14:12; 16:25).
Wanneer de mens alleen zijn vleselijke ogen gebruikt, zal hij ook alleen maar de uiterlijke dingen zien en met zijn verstand verstaan. Daarom moeten wij bidden als de psalmist:
“Zend Gij uw Licht en Uw Waarheid” (Psalm 43:3).
Het is een onomstotelijke wet in de hele schepping van God, dat de “oorzakelijke vrucht” goed geweest moet zijn, als de gevolgen (de vruchten) daarvan goed zijn! Wie hiervan uitgaat zal zich niet kunnen vergissen. In de praktijk dienen wij dus hierop te letten.
Het is zeker, dat het geloof van degene (die ons de weg wijst) uit Christus moet zijn, wanneer wij bij ieder samenzijn met zo iemand, de zegenende sfeer van opwekkende blijdschap tot ons voelen uitgaan!
Wanneer wij bij onszelf waarnemen (en dit ook innerlijke ervaren), dat door het in contact komen met zo’n geestelijk persoon (hetzij persoonlijk, hetzij door het geschreven woord) wij altijd weer komen tot innerlijk evenwicht in ons denken!...Als wij bij zo iemand aankloppen voor geestelijke bijstand, na ons gesprek met hem, steeds weer vertroost, verjongd en verfrist in de geest, huiswaarts keren, om weer vol goede moed en met nieuwe levenslust ons kruis op ons te nemen en onze weg mèt Jezus te vervolgen.
Al déze tekenen wijzen er op, dat wij de ware geestelijke leidsman (voorganger) hebben gevonden, die ons ook verder trouw zal (willen) bijstaan. Net zo goed als wij met stelligheid kunnen weten, er dus zeker van kunnen zijn, dat het niet een goede boom kan geweest zijn, wanneer de vrucht daarvan zodanig is, dat wij na geestelijk contact overvallen worden door een gevoel van onrust, van onvrede; een inzinking beleven van onze gemoedsstemming en voorts moe- en mathied naar lichaam en geest; ja nog méér: neiging tot prikkelbaarheid, gemis aan zelfvertrouwen, angst om een volgende keer diezelfde mens weer te ontmoeten, en spijt, dat wij ons hart aan zo iemand hebben open gelegd!
De éne mens oefent òf een goede òf een slechte invloed uit op de andere. Daar is een wisselwerking in het geestelijk leven. Die invloed, alhoewel onzichtbaar, is toch reëel. Wij kennen een spreekwoord: “Waar het hart van vol is, dar loopt de mond van over!” Een gelijkenis, waarvan de zin het duidelijkst naar voren komt, als wij dit beeld van het in gemeenschap komen met de oprechte geest (verborgen in het binnenste van een persoon) overbrengen op die van het uitschenken van wijn…
Het
is niet mogelijk een andere drank daaruit te gieten, uit de kan, dan
die, waarmee haar inhoud helemaal gevuld is. M.a.w., de schenker kan
in het hoofd of het hart van degene, die vraagt om lafenis van zijn
dorst, slechts dat doen overvloeien wat de ware levende inhoud van
zijn ziel is! Alleen het oprechte wordt door Gods Geest gezalfd, en
de dorstige heeft er wat aan. Zó is het ook in overdrachtelijke zin;
in geestelijk opzicht. Amen.
Jezus heeft met Zijn woorden
bevestigd, wat Zijn voorloper en heraut Johannes de Doper reeds heeft
geproclameerd in Matteüs 3:10: “En ook is
alrede de bijl aan den wortel der bomen gelegd; alle boom dan, die
geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur
geworpen”.
In
algemene zin mag en kan worden gesproken van het “niet voortbrengen
van goede vruchten”, wanneer de desbetreffende “boom”
ONVRUCHTBAAR is. Daar kan dan nog wel vrucht zijn, maar géén goede
vrucht. Dergelijke bomen beslaan nutteloos de grond en God zal
dezulken doen vallen onder Zijn oordeel.
Kennen van de vruchten
gebeurt door die te beproeven. Onder vruchten moeten wij verstaan: de
“persoonlijkheid” – “woorden” – “daden”, de “inhoud
van de conversatie”. Wij moeten altijd letten op “hoe de mens
leeft”. Zijn woorden zullen voor hem of tegen hem getuigen. Houd
daarom ogen en oren goed open. Wees vrij van vooroordeel en laat
aanneming des persoons niet gevonden worden. God plaatst Zijn
schatten in aarden vaten, en niet in corrupte ontvangers!
“Geloof + een goed geweten” gaan hand in hand – altijd en overal (I Timoteüs 1:19: “Houdende het geloof, en een goed geweten, hetwelk sommigen verstoten hebbende, van het geloof schipbreuk geleden hebben”; I Timoteüs 3:9: “Houdende de verborgenheid des geloofs in een rein geweten”) Wij hebben dus Gods Woord, zijnde “een lamp voor onze voeten en en licht op ons pad”
(Psalm
119:105).
Geloofd zij de Naam des Heren!
Daarom is het, in het bijzonder voor diegene, die als geestelijk-ouderen er voor verantwoordelijk zijn met welke geestelijke kost de aan hun zorgen toevertrouwde jongeren zich voeden, een noodzaak, dat zij zichzelf eerst, geleid door de Heilige Geest, wéten te onderscheiden. Daarbij indachtig aan die andere gelijkenis van Jezus...niet te vlug omkappen,...daar kan meerdere en beter mest nodig zijn,...de grond waarin hij staat moet omgespit worden, opdat hij kan uitzuren,...mogelijk zijn slechts enkele takken ziek, ongezond, en kan worden volstaan met die alleen af te houwen, ter voorkoming, dat de verrotting doorvreet naar alle andere takken en zodoende de hele boom verkankerd!
(wordt vervolgd)
Reacties
Een reactie posten