Een Bijbelse visie op de vijand



Tijdens mijn tijd op de Bijbelschool gaf een leraar ons een belangrijke waarheid over de grote tegenstander van God mee: satan houdt van twee extremen: hij vindt het aan de ene kant fijn dat mensen geloven dat hij niet bestaat en zo zijn macht en het gevaar dat van hem uitgaat ontkennen; aan de andere kant vindt hij het fijn dat mensen zo bang voor hem zijn dat zij denken dat hij almachtig is.

Daarom is het nodig dat we niet alleen ons Godsbeeld maar ook onze beeldvorming over satan, de tegenstander van God, alleen door de Bijbel laten vormen. Gods Woord zegt weliswaar maar heel weinig over de vijand – wat ook gemakkelijk te begrijpen is, daar God Zelf als de Schepper, Onderhouder, Verlosser en Heerser als middelpunt van de geschiedenis naar voren treedt.


Als je Christenen tegenwoordig zou vragen wie in deze wereld het voor het zeggen heeft – God of de duivel – zou menigeen vermoedelijke antwoorden: “De duivel natuurlijk – kijk maar naar al het leed en de oorlogen die in deze wereld woeden...”. Maar is dat ook zo?


De Bijbel duidt satan aan als “de god van deze wereld”

(vgl. II Korintiërs 4:4: “ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw met blindheid heeft geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is”) omdat de gevallen wereld op veel gebieden duidelijk zichtbaar zijn stempel draagt. Zo worden de natuurlijke mensen – dus de mensen die zonder Gods ingrijpen ver van God wegblijven – “kinderen van de duivel” genoemd, omdat ze in hun denken en handelen op hem lijken:

Hieraan zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels kenbaar; een ieder, die de rechtvaardigheid niet doet, is niet uit God, evenmin als wie zijn broeder niet liefheeft”

(I Johannes 3:10).


Satan staat ver beneden God!


Zoals alle schepselen heeft satan een begin (vgl. Johannes 1:1-3; Kolossenzen 1:16). Hij is er niet van eeuwigheid aan en is niet onsterfelijk (vgl. I Timoteüs 6:16: “die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij de eer en eeuwige kracht! Amen”.)

Hij is noch almachtig noch alwetend of alomtegenwoordig! Zodoende staat satan als schepsel van God ver beneden God en is totaal niet tegen God opgewassen of kan niet als tegenhanger van God beschouwd worden. Ook al heeft heeft God satan grote macht verleend, hij heeft op geen enkel punt iets tegen God in te brengen. En geen mens is ooit zo aan satan overgeleverd dat God er geen controle meer over zou hebben.

In Jobs geval moest satan God om toestemming vragen om Jobs bezittingen aan te mogen tasten. God stond hem dit toe maar stelde hem ook tegelijkertijd een grens waarover satan niet heen mocht gaan en waar hij ook nooit overheen zou hebben kunnen gaan zolang God deze grens in stand hield (vgl. Job 1:12: “En de Here zeide tot de satan: Zie, al wat hij bezit, zij in uw macht; alleen tegen hemzelf zult gij uw hand niet uitstrekken. Toen ging de satan van des Heren aangezicht heen”.

Job 2:6: “En de Here zeide tot de satan: Zie, hij zij in uw macht; alleen, spaar zijn leven”.


Bij Paulus vinden we nog een voorbeeld. Hij leed onder een “doorn in het vlees” die hij een “engel van satan” noemde

(vgl. II Korintiërs 12:7: Daarom is mij, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen, een doorn in het vlees gegeven, een engel des satans, om mij met vuisten te slaan, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen”).
Tegelijkertijd wijst Paulus er ook op dat God Zelf hem deze doorn meegaf – en wel met een bepaald doel: dat Paulus nederig bleef en zodoende in heiliging meer zoals Christus werd (vgl. Romeinen 8:28-29: “Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld Zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen”).


Ook al kunnen we deze gebeurtenissen in de geestelijke wereld met ons verstand nooit volledig doorgronden en die met ons idee over goed of verkeerd nooit goed plaatsen, we moeten er toch aan vast blijven houden dat dit feit God niet tot de stichter van het kwaad maakt. De eigenlijke oorzaak van de aanwezigheid van het lijden ligt allereerst in de vloek die de mens door zijn zonde over zichzelf en zijn nakomelingen heeft gebracht (vgl. Genesis 3:16-19; Romeinen 1:24; Galaten 3: 10-13). Dat er toch nog zoveel reden tot vreugde in ons leven is, is geen recht maar pure genade – en wel duur verworven genade!


God heeft satan al overwonnen!


Aan het kruis van Golgotha dat in de ogen van deze wereld als een nederlaag wordt beschouwd, heeft Jezus Christus de grootste triomf behaald. Hij kwam als eeuwige God en Schepper in deze zondige wereld om plaatsvervangend de vloek van de zonde op Zich te nemen – hoewel Hij Zelf zonder zonde was – om zo allen die in Hem geloven uit de macht van satan te verlossen (vgl. Galaten 3:12-14: “Doch bij de wet gaat het niet om geloof, maar: wie dat doet, zal daardoor leven. Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt. Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof” ;

Handelingen 26:18: “om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij”).


Maar Hij heeft niet alleen de schuld van de gelovigen voor altijd weggedaan en voor hen vergeving en eeuwig leven verworven, Hij heeft ook “de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd”

(Kolossenzen 2:15).

Nu zien wij echter nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn” maar we mogen erop vertrouwen dat Hem alles onderworpen is – en niets is daarvan uitgezonderd (vgl. Hebreeën 2:8: “alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen”).


Wat moeten we met dit inzicht doen?


Bijna iedere Nieuwtestamentische Bijbeltekst die een waarschuwing voor de geestelijke vijand van de gelovigen uitspreekt, geeft tegelijkertijd ook de eenvoudige maar belangrijke oproep om op God te vertrouwen (“vast in het geloof”; neem het schild van geloof op”; “Hij die in u is, is groter dan die in de wereld is” – vgl. I Petrus 5:8-9; Efeziërs 6:16; I Johannes 4:4).

Is satan een reëel gevaar? Moeten wij Christenen voor hem op onze hoede zijn? Deze vragen moeten we zeer zeker met ja beantwoorden. Maar wie bij Christus hoort, de Verlosser van zonde, dood en duivel hoeft daarom niet bang te zijn. Want ook al is satan een reëel gevaar, hij handelt nooit buiten Gods machtsbereik en Gods autoriteit.

Onze God en Vader is de “God aller goden en de Heer aller heren”; “En God is getrouw, Die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt”

I Korintiërs 10:13.

Bron: De Stem Benjamin Schmidt februari 2019


---------------------------------

Reacties

Populaire posts van deze blog