Zekerheid
over God
In het toneelstuk »Generaal van de duivel« van
Carl Zuckmayer vraagt een officier van de luchtmacht aan zijn
generaal Harras: »Ik wil u nu iets vragen generaal, en misschien
gaat u me wel uitlachen, maar gelooft u in God?«
Na een lange
stilte antwoordt Harras: »Ik weet het niet. Ik ben Hem nooit
tegengekomen. Maar dat lag aan mij. Ik wilde Hem niet tegenkomen. Hij
zou me voor beslissingen hebben gesteld die ik eigenlijk wilde
ontwijken. Ik heb geloofd aan wat denkbaar en zichtbaar is, aan wat
men kan toetsen, ontdekken, vinden. Maar de grootste vinding aller
tijden heb ik niet onderkend. Die heet: God!«
Wij
willen bewijzen hebben voor wat we moeten geloven. Maar zijn we
daarin consequent? We betalen een strippenkaart zonder de tarieven te
controleren, kopen een mantel waarvan men beweert dat die van zuivere
wol is, tanken benzine in het vertrouwen dat die ook het juiste
octaangehalte bevat, gebruiken medicijnen zonder van tevoren te
onderzoeken of de juiste bestanddelen er wil inzitten, we laten ons
in vertrouwen door een chirurg opereren zonder te weten wie hij is en
hoe het zal aflopen.
We zien af van bewijzen, terwijl de wereld
vol schijn en dubieuze zaken zit. Maar als het over God en Christus
gaat, komen we met onze bezwaren en ons wantrouwen aanzetten. Komt
het dan niet in ons op dat het willen hebben van bewijzen over God
misschien alleen maar een excuus is, omdat we helemaal niet in God
willen geloven?
Sören Kierkegaard heeft treffend gezegd: »Er
bestaat helemaal geen niet-kunnen-geloven, maar wel een
niet-willen-geloven.«
De tegenstand huist in onze wil, niet
zozeer in ons verstand. Dat vindt dat er veel in orde is wat het
helemaal niet kan controleren.
Die generaal Harras zei: »Ik
wilde Hem niet tegenkomen - Hij zou me voor beslissingen hebben
gesteld.«
In de Bijbel staat (vgl. 1 Johannes 5:9-12):
»Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis
van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van
zijn Zoon getuigd heeft.«
God
willen bewijzen is absurd. Hoe kan een schepsel zijn Schepper op
aarde willen bewijzen? Maar God Zelf geeft het bewijs van de
waarheid. Hij betuigde Zich in Zijn Zoon Jezus Christus. De zekerheid
over God kunnen we alleen via Jezus hebben, want niemand kan over God
getuigenis afleggen dan alleen Hij:
»Niemand kent de Zoon dan
de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil
openbaren« (Mattheüs 11:27).
»Een ieder, die de Zoon
loochent, heeft ook de Vader niet. Wie de Zoon belijdt, heeft ook de
Vader«
(1
Johannes 2:23).
Getuigen die het gezien en gehoord hebben zijn
het er over eens dat God van Zijn Zoon getuigde: »Deze is mijn Zoon,
de Geliefde,
in Wie
Ik
mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!« (Mattheüs 17:5 en 2 Petrus
1:16).
En de getuigen schrijven: »Wat wij gezien, gehoord en
getast hebben dat verkondigen we u« (vgl. 1 Johannes 1:1-3).
Mensen
verwachten terecht dat we geloven wat ze zeggen - God verwacht dat
nog veel meer: »wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar
gemaakt« (1Johannes 5:10).
Waar haalt de mens de moed vandaan
om het getuigenis van de Heilige
God tegen te spreken?
Het getuigenis dat God over Zichzelf
geeft, hebben we naar waarheid in de Bijbel opgeschreven. God Zelf
heeft over de juiste weergave van Zijn woorden gewaakt - en Hij
verwacht dat we Hem geloven.
»Wie in de Zoon van God gelooft,
heeft het getuigenis in zich« (1 Johannes 5:10); d.w.z. dat God de
gelovige de zekerheid in zijn hart geeft.
Het geloof heeft dus
zekerheid. Die zekerheid is niet in ons, maar in Jezus gegrondvest.
Zekerheid over God krijg je alleen door persoonlijke binding met
Jezus Christus.
Hoe kun je tot geloof komen?
In
Romeinen 10:17 staat: »Zo is dan het geloof uit het horen, en het
horen door het woord van Christus.«
Wie in de buurt van God
(in Zijn gemeente) komt, zodat hij Zijn roep kan horen, wie Zijn
woord hoort en leest, heeft een ontmoeting met God:
»Ik ben
het die met u spreekt« (bv. Johannes 4:26).
Wie gehoor geeft
aan de oproep van God, ontmoet de heilige God. Bij deze ontmoeting
wordt hij die God nadert er zich van bewust dat hij van God
gescheiden is, omdat hij zonder God leefde, omdat hij zelf zijn leven
bepaald heeft. Hij is een verloren mens. Hij begrijpt hoe groot zijn
schuld moet zijn en hoe groot Gods liefde voor hem is, dat Christus
aan het kruis voor zijn zonde is gestorven. Johannes Calvijn heeft
vastgesteld: »Er is geen zelfkennis zonder kennis van God, en er is
geen kennis van God zonder zelfkennis!«
Zonder kennis van God
zou ik niet weten wie ik ben, en zonder het kruis van Jezus zou ik
niet weten wie God is.
Het kruis is de plaats van ons misdrijf:
daar worden mensen door God aangeklaagd; aan het kruis komt ons leven
zonder God en tegen God ter sprake; onze zelfverwerkelijking, ons
willen zijn als God, ons streven om onszelf gelukkig te maken, onze
onverschilligheid, onze verachting van God, onze tegenspraak en onze
minachting van Zijn geboden en Zijn wil - dat alles moet onder Gods
gericht komen, want Hij is heilig en kan het kwade niet goedvinden.
Aan het kruis wordt over de schuld rechtgesproken. En nu komt
het verrassende, het onbegrijpelijke: Jezus nam aan het kruis onze
terdoodveroordeling op Zich!
Hij ondergaat in onze plaats het gericht! Hij sterft mijn dood! Hij
koopt me vrij uit de handen van de dood!
»Hem, die geen zonde
gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden
worden gerechtigheid Gods in Hem« (2 Korintiërs
5:21).
Nu is het zaak om deze verlossing dankbaar te
aanvaarden. Wie dit feit van het kruis bestrijdt, moet zonder genade
met de verantwoordelijkheid over zijn leven voor God staan. Wie Jezus
mist, heeft de begenadiging van God verloren.
Als twee mensen
van elkaar houden, kunnen ze niet alleen maar vrijblijvend met elkaar
flirten: hun relatie wordt pas vast als bij beiden het woord: »ik
heb je lief!« gevallen is. Zo is het ook met God: Christus zegt: »Ik
heb je lief; Ik ben voor je aan het kruis gestorven; Ik
heb je aan het kruis zo liefgehad dat er een nieuw leven dat voor God
geldig is, geboren werd; Ik heb besloten je een kind van God te maken
en ervoor te zorgen dat je van Hem bent - wil je bij Mij horen?«
Wie daarop ja zegt, wordt het eigendom van God en ontvangt een
nieuw leven:
»Wie gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God
geboren - en wie Jezus heeft, heeft het leven«
(1 Johannes 5:1
en 12)
W.
Penkazki
„Hebt u God wel eens gezien?“
Wat
een vraag. Natuurlijk niet. Misschien zegt u ook wel: »Ik geloof
toch al niet in God, ik geloof alleen wat ik kan zien. God heb ik nog
niet gezien, dus geloof ik ook niet in Hem.« Klinkt logisch, maar is
het ook echt zo?
Ook ik heb God nog niet gezien, maar ik ben er
zeker van dat Hij er is. Dat wil ik ook graag uitleggen: God laat
Zich zien, openbaart Zich, ook als wij Hem niet zien. Ga eens in
gedachten door uw huiskamer: u ziet de bank, de tafel, de tv, de
kast, de vloerbedekking. U gaat beslist niet beweren dat deze dingen
door toeval zijn ontstaan en op hun plaats terecht zijn gekomen. Over
ieder onderdeel hebben een groot aantal mensen nagedacht, ze hebben
het ontworpen en eraan gewerkt. U hebt deze dingen zelf gekocht, de
inrichting van de kamer bedacht en al uw spullen een plaatsje
gegeven.
Kijken we naar de natuur, wat een diversiteit
aan dieren, planten en stenen zien we dan. Of we kijken bij goed weer
naar de sterrenhemel aan het firmament. Wat een fascinerend gezicht,
wat een verscheidenheid. Wat een kosmos, hetzij de micro- of
macrokosmos. Kan dat maar zo toevallig, zonder plan of denken in deze
volheid en complexiteit zijn ontstaan? Om dat te geloven heb je wel
een heel groot geloof nodig. God openbaart Zich in Zijn schepping.
Daaraan kan geen mens voorbijgaan. Romeinen 1:20,21: »Want hetgeen
van Hem niet gezien kan worden, Zijn
eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld
uit Zijn
werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging
hebben. Immers, hoewel zij God kenden …«
Maar dat niet
alleen. God heeft Zich ook in de geschiedenis van de mensheid
geopenbaard. Door Zijn machtig Woord:
denk maar eens aan de Tien Geboden van het Oude Testament, die de
grondslagen voor de menselijke samenleving laten zien. Hij heeft Zich
in de geschiedenis van Israël geopenbaard en niet in het minst in
het zenden van Zijn Zoon Jezus Christus:
»Nadat God eertijds
vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de
profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in
de Zoon, Die
Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de
wereld geschapen heeft. Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de
afdruk van zijn wezen, Die
alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de
reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de
rechterhand van de majesteit in den hoge« (Hebreeën 1:1-3).
God
heeft Zich in Jezus Christus geopenbaard, Christus heeft voor ons de
verlossing bewerkt en leeft in eeuwigheid. Hij is de geopenbaarde
Heer. Hij zegt: »Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.«
De
archieven van God?
Op het noordelijk halfrond is de
dichtstbijzijnde vaste ster, die we met het blote oog niet kunnen
zien, 6 lichtjaren van ons verwijderd. De helderste van alle vaste
sterren, Sirius in de Grote Hond, is 8,7 lichtjaren van ons
verwijderd. En zo gaat het door. Procyon ligt op een afstand van
11,4, Altair op 15,5 lichtjaren. De hoofdster van het sterrenbeeld
Lier, de heldere Wega, zond haar stralen 26 jaar geleden al uit, de
rode Arcturus 32 jaar geleden en de Aldebaran al 68 jaar geleden. En
als iemand vanavond de Betelgeuze gaat bekijken, de ster op de
linkerschouder van het mooie sterrenbeeld Orion, dan ziet hij deze
reuzenzon niet zoals ze er nu, terwijl je ernaar kijkt, uitziet, maar
zoals ze er meer dan 270 jaar geleden, toen haar licht begon te
schijnen, heeft uitgezien.
Zo zien we aan de
hemel niet de tegenwoordige tijd, maar het verleden, want bij
lichtstromen gaat niets verloren. De van de aarde uitgaande stralen
hebben ook alle beelden van de mensen en hun doen en laten in zich
opgenomen, ze zijn daar op dezelfde manier opgeslagen, en zo komt de
gedachte bij ons op dat ze misschien wel het archief van God zouden
kunnen zijn, dat Hij voor de bewijslast tegen de zondaren zal gaan
gebruiken, om hen »naar hun werken« te oordelen (Openbaring
20:12,13). Wat een ernstige gedachte.
W. Briem
Reacties
Een reactie posten