Gods heilswerk in het Oude en Nieuwe Testament

Zowel het Oude als het Nieuwe Testament vertellen over Gods heilsplan met deze wereld. In het Oude Testament geeft de uittocht uit Egypte het hoogtepunt van Gods heilswerk weer. Dit wordt echter overtroffen door de dood en de opstanding van Jezus. Maar tussen deze beide gebeurtenissen zijn er verbazingwekkende overeenkomsten die ons weer opnieuw verbaas doen staan over Gods volle openbaring.

Verlossing uit de slavernij.
In het begin van Exodus lezen we hoe God bij zijn roeping tegen Mozes zegt:
Ik heb terdege gezien de ellende van mijn volk, dat in Egypte is, en hun gejammer over hun drijvers gehoord, ja, Ik ken hun smarten. Daarom ben Ik nedergedaald om hen uit de macht der Egyptenaren te redden en uit dit land te voeren naar een goed en wijd land...” (Exodus 3:7-8).

Gods bedoelingen waren duidelijk. Hij zag Israël, hoe het in slavernij onder de Egyptenaren leed en was van plan om hen uit deze vreselijke situatie te bevrijden

Jezus’ dood en opstanding diende er eveneens toe om uit slavernij te bevrijden, de slavernij van de zonde en de dood. Paulus beschrijft deze vorm van gebondenheid zeer aanschouwelijk in zijn woorden aan Titus:
Want vroeger waren ook wij verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende, verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot, levende in boosheid en nijd, hatelijk en elkander hatende...” (Titus 3:3)

Dat beschrijft duidelijk de toestand waarin ieder mens zich bevindt. De zonde kan zich bij ons allemaal op een verschillende manier uiten en niet iedere zonde is bij iedereen duidelijk aanwezig. Maar we lijden allemaal onder de dingen die Paulus in het bovenstaande vers beschrijft en niemand van ons kan eerlijk van zichzelf beweren dat hij er zich niet schuldig aan heeft gemaakt. De zonde is een gruwelijke meester. Maar Paulus schrijft over deze zaken in de verleden tijd. Net zoals God de Israëlieten in hun miserabele situatie zag en medelijden met hen had, zo heeft Hij ook mededogen met de zondaar:
Maar toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland (en) God verscheen, heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming...” (Titus 3:4-5)

Gekozen uit genade.
We hebben zojuist bij Paulus gelezen dat het fundament van onze redding de barmhartigheid van God is en niet ons eigen werk. Dat geldt niet alleen voor ons maar beschrijft het fundamentele principe van het heilswerk van God. In het verdere verloop van het Oude Testament wordt steeds weer duidelijk dat de Israëlieten van de Exodusgeneratie moreel gezien niet beter waren dan bijvoorbeeld de Egyptenaren. Meteen aan het begin van Exodus lezen we dat Gods motivatie voor Zijn handelen alleen op Zijn beloften aan de vaderen berustte: “En God hoorde hun klacht en God gedacht aan zijn verbond met Abraham, Isaak en Jakob. Zo zag God de Israëlieten aan en God had bemoeienis met hen” (Exodus 2:24-25). God nam dus Zijn beslissing om Israël uit slavernij te verlossen niet vanwege het feit dat ze “het waard zijn”, veelmeer was het Zijn vrije beslissing.

Met betrekking tot onze verlossing van de zonde geldt dit in nog veel grotere mate, omdat in de Bijbel staat dat God in de eeuwigheid al de beslissing had genomen om ons van de zonde te bevrijden. Nergens in het Nieuwe Testament wordt dit duidelijker uitgedrukt dan door de apostel Petrus als hij schrijft:
wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die (u) van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam. Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u, die door Hem gelooft in God, die Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, zodat uw geloof tevens hoop is op God” (I Petrus 1:18-21).

Behalve het aspect van de uitverkiezing, meldt Petrus hier nog een ander belangrijk aspect dat ons direct naar Exodus terug leidt.

Een plaatsvervangend offer
Petrus maakte duidelijk dat onze verlossing een prijs had en die kon niet met goud en zilver betaald worden. Veelmeer moest Christus Zijn eigen leven geven om ons uit ons oude zondige leven te kunnen bevrijden. Dit beeld van het vlekkeloze lam vinden we het eerst in Exodus 12. In de nacht voor de eigenlijke exodus zou God als Rechter door het land Egypte gaan en de Egyptenaren voor hun voortdurende rebellie straffen. Om voor het gericht bewaard te blijven, moesten de Israëlieten een lam slachten en het bloed daarvan aan de deurposten strijken (vgl. Exodus 12:13-14: “Want Ik zal in deze nacht het land Egypte doortrekken en alle eerstgeborenen, zowel van mens als dier, in het land Egypte slaan en aan alle goden van Egypte zal Ik gerichten oefenen, Ik, de Here. En het bloed zal u dienen als een teken aan de huizen, waar gij zijt, en wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij. Aldus zal er geen verdervende plaag onder u zijn, wanneer Ik het land Egypte sla”).
Deze Goddelijke bepaling maakt duidelijk dat Israël voor God net zo schuldig was als de Egyptenaren omdat zij niet aan de heilige maatstaf van God voldeden. Ze hadden iemand nodig die Gods gericht, plaatsvervangend voor hen onderging – in dit geval bepaalde God dat het een vlekkeloos lam moest zijn. Later werd dit aspect van de plaatsvervanging door de offerdienst van de tabernakel nog eens benadrukt. In de loop van de heilsgeschiedenis wordt duidelijk dat Jezus Zelf het ene offer is dat volkomen verzoening brengt – zowel voor de zonden van de Oudtestamentische gelovigen als die voor ons:
Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om zijn rechtvaardigheid te tonen, daar hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden – om zijn rechtvaardigheid te tonen, in de tegenwoordige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is” (Romeinen 3:25-26).

Een volledige overwinning
Al in het Oude Testament maakte God door de uittocht uit Egypte duidelijk dat verlossing alleen van God uit gaat, zonder dat de mens er iets kan aan bijdragen. Nadat het volk Israël was uitgetrokken, kwam de farao op zijn besluit terug en joeg met zijn reusachtige leger achter zijn voormalige slaven aan. Israël zag zich al gauw gevangen zitten tussen de Schelfzee en het Egyptische leger. Ze waren volkomen weerloos. Maar juist op dat moment gaf Mozes het volk het blijde nieuws:
Vreest niet, houdt stand, dan zult gij de verlossing des Heren zien, die Hij u heden bereiden zal; want de Egyptenaren, die gij heden gezien hebt, zult gij nimmermeer zien. De Here zal voor u strijden, en gij zult stil zijn” (Exodus 14:13-14).

En zo gebeurde het ook. God deelde de Schelfzee, zodat Zijn volk er zonder hinder doorheen kon trekken, en het voor de Egyptenaren een val werd. Uiteindelijk staat er over de vijand:er bleef van hen niet één over” (Exodus 14:28). God redde Israël helemaal. Hij doet geen halfslachtige dingen. Wat destijds onder Mozes gebeurde is een treffende illustratie van dat wat we in het Evangelie vinden. De dood van Jezus aan het kruis, samen met Zijn opstanding, is de grote demonstratie van Gods macht dat de overwinning volkomen behaald is. In Kolossenzen 2:12-15 vat Paulus dit goed samen:
daar gij met Hem begraven zijt in de doop. In Hem zijt gij ook mede opgewekt door het geloof aan de werking Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt. Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en onbesnedenheid naar het vlees, levend gemaakt met Hem, toen Hij ons al onze overtredingen kwijtschold, door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te nagelen: Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd”.

Net als de Israëlieten aan de Schelfzee kunnen wij onszelf niet redden, maar moeten we op Christus vertrouwen. En door het geloof in Hem, geeft God ons nieuw leven.
Onze zonde die ons eerst van God scheidde is volkomen weggedaan. En zoals God destijds in het Oude Testament aan “alle goden van Egypte” zijn strafgericht voltrok (vgl. Exodus 12:12: “Want Ik zal in deze nacht het land Egypte doortrekken en alle eerstgeborenen, zowel van mens en dier, in het land Egypte slaan en aan alle goden van Egypte zal Ik gerichten oefenen, Ik, de Here”), zo heeft Christus over alle Godvijandige machten de overwinning behaald.

Dienovereenkomstig volgt op Exodus 14 ook in Exodus 15 een loflied op het heilswerk van God. Deze volgorde zien we dan ook in het Nieuwe Testament, vooral bij de brieven van Paulus. Op de beschrijving van het Evangelie volgt vaak een loflied (vgl. Romeinen 11:33-36:
“O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet?
Want uit Hem en door Hem zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!
Want: wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst iets gegeven? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen. – Efeziërs 3:14-15: “Om die reden buig ik mijn knieën voor de Vader, naar wie alle geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt”).

Een nieuw verbond
Maar misschien wel de belangrijkste parallel tussen Exodus en het kruis is het feit dat de verlossing tot een nieuw soort gemeenschap met God leidde. God redde Israël niet uit slavernij van Egypte om daarna zijn interesse in hen te verliezen. Nee, veelmeer heeft Hij hen bevrijd met de bedoeling om gemeenschap met hen te hebben en een nieuw verbond met hen te sluiten. In Exodus 19:4-6 lezen we:
gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult”.

Aansluitend kwam de wetgeving en ten slotte de sluiting van het verbond (vgl. Exodus 24:3-11). Israël was nu “officieel” Gods volk en Zijn bijzondere eigendom.

Natuurlijk weten we nu achteraf gezien dat dit verbond bij de Sinaï in veel opzichten ontoereikend was en er een beter, een nieuw verbond nodig was. Dit “nieuwe verbond” wordt dan bij Jeremia en Ezechiël in het vooruitzicht gesteld (vgl. Jeremia 31:31-34; Ezechiël 36:25-27) en door Christus bij het Laatste Avondmaal ingesteld toen Jezus zei: “Dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt” (Markus14:24). Het nieuwe verbond wordt nu met de volgelingen van Jezus gesloten die als de Gemeente van Jezus worden gezien – en wel ongeacht hun afkomst (vgl. Efeziërs 2:11-21).

Voor ons betekent dat vandaag dat Christenzijn zonder bij een Gemeente te horen in wezen onmogelijk is, daar beiden onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Er kan weliswaar de ongunstige situatie zijn dat een
Christen geen plaatselijke Gemeente of andere gelovigen in de buurt heeft.
Maar dat zou hem er niet van moeten weerhouden zich toch met de Gemeente van Jezus te identificeren en zich als lid van de wereldwijde Gemeente van Jezus te
beschouwen.

Andrea Münch De Stem april 2020






Reacties

Populaire posts van deze blog

Inleiding